ANDERHALVE PENNYWAFEL

Bericht 6

Op weg naar Paul, een goede kennis die ergens hoog boven de Vallee du Tinee verblijft, kwam ik door het defilé du Chaudan, een ruwe bergkloof waar de rivier de Tinee door stroomt.

Foto 1: Defilé du Chaudan.
Foto 2: Een spannend huis in het pittoreske dorpje Roure. Deze balkonnetjes bieden een nog spectaculairder uitzicht dan die van 35 hoog in een buitenwijk van Rotterdam. Veel uitkijk en weinig inkijk. Je woont daar echt ‘buiten’. Wel is het een aanrader om minstens tweemaal per eeuw de reling en de vloer van zo’n balkonnetje een beetje kritisch te bekijken.

Met Paul maakte ik een paar mooie bergwandelingen tot besluit van mijn reis. Voor de eerste wandeling gingen we in Paul’s elektrische auto naar het piepkleine, maar fantastisch gelegen dorpje Ilonse en door naar de Col de la Sinne op 1437 meter boven zeeniveau.

Foto 3: Ilonse als een adelaarsnest in de bergen, om maar eens een prachtige cliché te gebruiken.

De enige mogelijkheid om Roure met een auto uit te rijden is omlaag. In tegenstelling tot een elektrische fiets remt deze auto ‘recupererend’, dat wil zeggen dat bij het remmen de accu opgeladen wordt. We kwamen dus na 10 km dalen door haarspeldbochten beneden in Saint Sauveur met een accu die een stuk meer geladen was dan toen we boven in Roure op 1100 meter hoogte begonnen te rijden. Daarbij heb ik met mijn 70 kg 70 x 9,81 x 1000 = 686 kJ meegelevert aan de batterij (= 1,25 blik River Cola of 1,53 penny wafel. Bescheiden, maar alle beetjes helpen). Het nadeel is wel dat de motor bij het omhoog rijden meer energie vraagt dan hij bij het dalen levert. Geen perpetuum mobilee dus ondanks dat veel uitvinders en knappe bollen in het verleden kosten noch moeite hebben gespaard om een apparaatje te bouwen waar meer uit komt dan je er in stopt. Een van de voordelen van zo’n elektrische auto is voorts dat de ‘brandstof’ meestal goedkoper is dan fossiele brandstof (kortweg benzine of diesel), maar dat weten we zo langzamerhand allemaal wel.         Paul vertelde me dat hij een keer 500 meter voor Roure met een lege batterij kwam te staan. Wat nu? Of eigenlijk: wat toen? Met een benzinemotor loop je dan die laatste 500 meter en gaat ergens een bidonnetje benzine halen, maar dat ging dus niet met het elektrieke geval. Zijn auto van vele honderden kilogrammen (denk o.a. aan de loodzware accu!) 500 meter over een 5% oplopende helling omhoog duwen lukte niet. Daar heb je een paar zware jongens, Jeroen uit Suske en Wiske of Superman voor nodig. Een verlengsnoer van 500 meter had hij niet (een reuze bos. Probeer maar eens zo’n rol op te rollen en in de laadbak van je auto te stoppen!). De enige oplossing was om weer 10 km omlaag te rijden en de accu zo opnieuw gedeeltelijk vullen, maar een perpetuum mobilee bestond ook toen niet. Hij moest in St. Sauveur dus wat ‘bijvullen’ wat geen probleem was, want daar had hij genoeg vrienden met stopcontacten. Wel een probleem was bovenaan in het zicht van de haven te keren op het uiterst smalle bergweggetje en dan nog wel met een lege accu. Hoe hij dat voor elkaar kreeg zonder Jeroen is een hoofdstuk apart, maar dat valt buiten het bestek van dit verhaal. Vraag uw garagehandelaar, die u een elektrische auto wil verkopen, maar eens wat hij in zo’n geval zou doen. Ongetwijfeld zou het hem lukken, maar niet zonder zweetdruppels, lijkt mij. En zo zijn er allerlei voor- en nadelen aan elektrisch rijden. En dat geldt ook voor de fiets.

            Maar ik ben afgedwaald van de Col de la Sine. Het was daar dat we onze 7 uur durende wandeling begonnen. De decors waren geweldig.

Foto 4: Paul op pad met achter zich een halve berg. De andere helft is erin het verleden afgeschoven en naar beneden gestort.
Foto 5: Paul, hogerop en uitkijkend over de Alpes Maritimes.

De dag erna fietsten we omlaag waarbij we niet-recupererend remden, dus gewoon met de remblokken tegen de velgen, waardoor die laatsten flink opwarmden. Daarna ging het op eigen kracht omhoog, weer over een klein bergweggetje, naar Roubion dat langs de helling ‘hing’.

Foto 6: Roubion, waar ik een jaar geleden ook al was. Het ‘hing’ er nog steeds. De eeuwig eroderende rotsen er boven stonden er ook nog, maar gaan een keer omlaag tuimelen. Dat is zeker, maar gezien de snelheid van het erosieproces zal dat voor de bewoners zeer waarschijnlijk ’te laat’ komen. 
Foto 7: Paul in actie.

In Roubion bevond zich een gezellig restaurantje. Daar zouden we een pizza gaan eten. We hadden ons daar de hele klim op verheugd. Jammer was dat het restaurantje gezelliger was dan de kokkin en het uit twee personen bestaande bedienende personeel. Paul was een stuk sneller geweest op de klim dan ik en zat er al 20 minuten, zonder dat een van de twee heen en weer rennende bedieners naar hem was toegekomen. Ik ging op het terrasje naast Paul zitten, maar toen er na een kwartier (voor mij en 35 min. voor Paul) nog geen bestelling was opgenomen, begon mijn geduld wat op te raken. Dat is één van de vele heel vervelende eigenschappen van mij, ik geef het toe. Ik liep naar de tapkast, werd onderweg bijna onder de voet gelopen door een van de serveerders, herstelde me en vroeg aan de kokkin die bezig was een glas met bier te vullen: “Kunnen we….”

            “Over 5 minuten,” onderbrak zij mij met snerpende stem, nog voordat ze te weten kwam wat we wilden gaan kunnen.

            Ik liep weer terug naar het tafeltje buiten en zei tegen Paul dat we nog 5 minuten geduld moesten hebben. Het bleken lange minuten te zijn want na 20 echte minuten waren er nog geen vorderingen gemaakt wat betreft het opnemen van onze bestelling.

            “Laat ik het eens proberen,” zei Paul die een bijna oneindig geduld heeft. Blijkbaar begon dat ‘oneindige’ door een leeg gevoel in zijn maag wat te tanen. Ik zag dat ook hij moest oppassen niet tegen de vlakte gelopen te worden op zijn weg naar de tapkast.

            “Nog 5 minuten,” zei hij toen hij terug kwam op het gezellige terrasje.

            “Hopelijk vier en een half,” zei ik, “want van mijn 5 minuten zijn er ondertussen al ruim 20 om.”

            “Vijf,” antwoordde Paul.

            Nog eens een kwartier later ging ik optimistisch een nieuwe poging wagen. Deze keer kwam ik ongedeerd aan de tapkast.

            “We zouden graag…..”

            “Ik kan niet heksen,” snerpte de dame. “Over 5 minuten kom ik…… Wat is er Jean?” Die vraag was voor de man die onze bestelling over 5 minuten ging opnemen.

            “Bier voor de zeven motorrijders op het terras,” antwoordde hij. “Die worden ongeduldig.”

            “Ja, zeg! Ik kan geen ijzer met handen breken.”

            “Hoeft ook niet antwoordde Jean. “Je moet alleen even voor 7 glazen bier zorgen,” en weg rende hij weer naar het terras.

            “Nog 5 minuten geduld,” zei ik terug bij het tafeltje tegen Paul.

            “Nog steeds 5?” vroeg Paul.

            “Ja, nu hopelijk 4 en 59,5 seconden. Madame kan geen ijzer met handen breken, weet je.”

            De pizza’s kwamen er nooit en daarom gingen we teleurgesteld onze stokbroden met kaas, die we van huis hadden meegenomen, opeten op een bankje tegenover het café, waarbij we toch nog een zeker plezier beleefden aan al dat heen en weer geren van het personeel. Met muziek er bij zou het een bijzonder ballet zijn.

            Gesterkt door ons stokbrood aanvaardden we min of meer voldaan de terugweg naar Roure.

Foto 8: Paul, min of meer gesterkt, weer in actie.

Onze derde excursie was een wandeling vanaf Peone, waar we weer met de auto heen gingen. Voor wie niet weet waar Peone ligt: 8,5 km ten NW van Valberg. Zo mooi als het landschap was, zo lelijk was het plaatsje Valberg. Daar hebben knappe stedenplanners de koppen bij elkaar gestoken met de vraag: ‘Hoe kunnen we Valberg zo afgrijselijk mogelijk maken?’ Die vraag hebben ze wonderwel en met groot succes beantwoord. Het resultaat was een betonnen, sfeerloos, puur ongezellig, koud winkel- en hotelcentrum waar de eerste Marspioniers op onze Rode buurplaneet trots op zouden zijn, alles ten behoeve van de wintersport.

             We liepen vanaf Peone een flink eind door een ruwe vallei met imponerende rotspilaren. Dat ging niet eenvoudig, want er moest flink geklauterd worden over huizenhoge rotsblokken die in de loop der miljoenen jaren omlaag waren komen tuimelen. Tussen die pilaren voelden we ons een beetje op een andere planeet, zoals we die in stripverhalen afgebeeld hebben gezien.

Foto 9: Pilaar in de vallei bij Peone, met Paul er naast.
Foto 10: Nog meer pilaren.
Foto 11: Het ongemakkelijke pad, eigenlijk rivierbedding met gelukkig weinig water er in, door de vallei. Links van dat grote rotsblok zag ik iets bijzonders.
Foto 12: Dit zag ik op een rotsblok naast die grote klomp. Het leek wel een teken van een hamer gekruist met een houweel, het teken van een mijn. En inderdaad was hier in de buurt, in het verleden, het een en ander uit de grond gehaald, waarschijnlijk koper of ijzer. Het teken was ongeveer zo groot als een schoen. Helaas had ik vergeten mijn schoen er naast te zetten voor een indicatie van de grootte. Leuk voor u, lezer, om deze vallei in te trekken in een poging dit teken te vinden. Dat voegt een extra dimensie toe aan uw wandeling. Meld het me als u het gevonden heeft!
Foto 13: Meer pilaren.
Foto 14: Het kon niet op met die pilaren!

Na afloop van de wandeling bekeken we nog even het alleraardigste dorpje Peone.

Foto 15: Peone van iets hoger gezien.
Foto 16: Het dorpspleintje van Peone. Duidelijk is hier, niet zo ver van de grens, de Italiaanse invloed te zien op de bouwstijl.

De laatste dag van mijn verblijf bij Paul brak aan. Weer gingen we eerst elektrisch rijden en wel in de richting van St. Martin Vesubie. Jean Marie, een goede vriend van Paul, vergezelde ons. Iets voorbij St. Dalmas draaide Paul zijn auto naar links een smal zigzaggend weggetje op dat flink omhoog voerde. Aan het einde van dat weggetje, na een kilometer of 5, parkeerde hij de auto en vandaar liepen we het hooggebergte in.

Foto 17: Paul (links) en Jean Marie op het smalle pad dat ons een eind omhoog voerde.
Foto 18: Pauze.
Foto 19: Gepuzzel met een kaart op een pad splitsing. Niet dat gedoe met een telefoon waar je, als de zon schijnt, wat het die dag zoals op de meeste andere dagen deed, nauwelijks iets kunt zien. Gewoon een kaart, zoals we dat vroeger altijd deden.
Foto 20: Ons doel: een geweldig uitzicht.

De dag na deze wandeling nam ik afscheid van Paul en fietste ik omlaag van 1100 meter naar zeeniveau en zelfs naar zee: de Middellandse Zee. Dat ging allemaal gladjes maar er zat één stukje venijn in en bij wijze van uitzondering deze keer eens niet in de staart, maar halverwege. Daar moest ik door de ruim 1000 meter lange Tunnel de la Mescla. Aan tunnels heb ik een gruwelijke hekel. Het lawaai van het verkeer dat tegen de wanden weerkaatst wordt is niet te harden en automobilisten die met grote snelheid vanuit het volle zonlicht naar binnen rijden, de duisternis in, zouden een fietser kunnen ‘missen’ en hem daardoor juist kunnen raken. Waar mogelijk omzeil ik daarom lange tunnels. Deze tunnel kon ik uiteraard ook omzeilen maar dan moest ik een omweg van minstens een dag maken en dat paste nu niet in mijn tijdschema. Omdat er in de tunnel eenrichtingverkeer gold kon ik er weliswaar over de opkomende baan omheen, dus tegen het zuid – noord gerichte verkeer in, maar dat was volgens Paul niet gevaarlijk, maar gewoon zelfmoord: “Als je dat gaat doen kun je beter meteen het ravijn in springen, dan heb je er tenminste nog wat plezier van.”

            “Maar met de fiets aan de hand lopend door de berm?” vroeg ik.

            “Er zijn plekken waar geen berm is en de auto’s komen met grote snelheid door onoverzichtelijke bochten gescheurd. Geloof me, in een ravijn springen is leuker.”

            En dus moest ik door de tunnel om op tijd mijn vliegtuig in Nice te halen. Ik plaatste mijn uitschuifbare prikstok, die ik gebruik op mijn wandelingen, uitgeschoven naar links onder de achterbinders en bevestigde aan het uiteinde met plakband mijn zaklamp.

Foto 21: De zaklamp die links uitsteekt en waarvan ik hoopte dat door de tunnel racende automobilisten hem zouden zien. 

Gelukkig was de tunnel vrij breed en zat er ook verlichting in en omdat het die Dinsdagochtend niet druk was, viel deze ‘Tunnelonderneming’ me hard mee. De weinige automobilisten die langs kwamen reden netjes en weken voldoende voor me uit, zodat ik enkele ogenblikken later opgelucht het zonlicht weer zag. Operatie Mescla gelukt!

            Vroeg in de middag kwam ik bij Saint Laurent du Var aan de kust. Een kilometer of zes naar het westen zette ik mijn tent op de camping van Villeneuve Loubet-Plage.

Foto 22:  De Middellandse Zee bij Villenauve Loubet-Plage met op de achtergrond Nice en geheel rechts, maar juist buiten beeld, het vliegveld van Nice, het fysieke doel van mijn reis.

Het werkelijke doel had ik natuurlijk allang bereikt: het fietsen over mooie rustige wegen in de prachtige natuur, het bezoeken van pittoreske dorpjes, mooie stadjes en historische monumenten en natuurlijk het ontmoeten van allerlei vriendelijke, interessante en gastvrije mensen.

De volgende dag vloog ik terug naar Eindhoven, waarna het nog maar een stukje was naar mijn woonplaats in Drenthe.

En hiermee eindigt mijn bijna eindeloze vervolgverhaal.

Niet getreurd (of misschien juist wel?) want zeer binnenkort begin ik weer een nieuw bijna eindeloos vervolgverhaal. Met al die bijna eindeloze verhalen wordt het eindeloze steeds dichter benaderd.

                                                                                                          Frank van Rijn