Tour de Madeloc

Ik wist niet …..

fietsindianen.jpg
Guatemala: Indianen bij mijn fiets in Todos Santos.

Hitte, stof, mul zand, opgedroogde modder, dorre struiken, lastige vliegen, troebel drinkwater en taaie linzen maakten de kerst van 1981 tot een feest dat ik niet snel zal vergeten. Ik genoot met volle teugen van deze tocht die me dichter bij de natuur bracht dan ik ooit geweest was en ik genoot van de moeite die ik mij moest getroosten om vooruit te komen in deze wereld waar de gemakken van de 20e eeuw nog niet doorgedrongen waren, en waar asfalt onbekend was.
Na Duk Fadiat dat ik vroeg in de ochtend van de eerste kerstdag achter me liet kreeg ik eerst vijftien relatief eenvoudige kilometers te rijden. Het zand was er redelijk compact, zodat ik eroverheen snelde met een gemak, zoals ik de laatste dagen niet meer gekend had. Dat was fijn. In ongeveer een uur legde ik die vijftien makkelijke kilometers af. Daarna kwamen vijftien moeilijke kilometers waarvan ik er nog geen halve kon fietsen. Dat was ook fijn, want makkelijke kilometers kun je alleen dàn waarderen, als je moeilijke kilometers kent. Met flinke slokken ging ik door mijn watervoorraad heen. Te oordelen naar dit grote waterverbruik zou ik moeten zweten als een otter, maar ik was kurkdroog. De droge hitte in combinatie met de schroeiende wind zoog het vocht uit mijn lichaam. Na vier uren waren mijn acht liter water bijna op, maar Duk Faiwil moest volgens de kaart niet ver meer zijn. Daar zou ik wel weer water kunnen krijgen, troebel natuurlijk zoals steeds, maar daar was ik ondertussen wel aan gewend. Sinds ik de relatief schone Nijl voor langere tijd had verlaten, kwam het water dat ik in de dorpen kreeg meestal uit poelen.
Tot mijn grote verrassing trof ik tussen de hutten van Duk Faiwil een dieselpomp. Wat mij nog meer verbaasde dan de aanwezigheid van die pomp, was het feit dat hij niet defect was en dat er zelfs dieselolie was om hem te laten draaien. En hij pompte water uit de grond: koel helder schoon drinkwater, zoals ik het lange tijd niet geproefd had. Dat was mijn grote kerstgeschenk en ik dronk het met grote teugen en vulde mijn bidons ermee.
Vele uren later toen ook die voorraad weer aan het slinken was, zag ik opnieuw puntdakjes boven de savanne uitrijzen. Daar lag een dorpje dat niet op de kaart stond. Een meevaller. Tussen de hutten doorrijdend speurde ik rond in de hoop ook hier een waterpomp te vinden. Mensen stonden mij zoals gewoonlijk aan te kijken, alsof ik van heel ver kwam en dat was eigenlijk ook wel zo. Een man riep me wat toe.

foul.jpg
Een eethuisje in Egypte.

Zonder goed naar hem te kijken omdat de vraag of zich ook hier een pomp bevond, mij geheel in beslag nam en ik daarom mijn blik in alle richtingen liet rondglijden, groette ik hem vluchtig terug met: ‘Good afternoon.’ Ik was echter nog geen tien meter verder gekomen toen er van achter me een bulderend geschreeuw klonk, dat me van schrik bijna van de fiets deed tuimelen. Omkijkend zag ik de man die mij zojuist iets toegeroepen had. Hij stond voor zijn hutje en had een kakikleurig pak aan. Geagiteerd schreeuwde hij mij toe in een taal die ik niet verstond en zette dat geschreeuw kracht bij door vervaarlijk met een grote mitrailleur te zwaaien. Blijkbaar had ik iets verkeerds gedaan en moest ik bij hem komen. Terwijl ik met de fiets aan de hand terugliep kwamen uit alle hutten in het rond mensen kijken wat dit tumult te betekenen had.
‘Good afternoon’, herhaalde ik toen ik voor de indrukwekkende man stond, die nog steeds tierde en schreeuwde. Een oudere man kwam erbij staan en zei in het Engels: ‘U heeft zich niet gemeld bij de politiepost.’
‘Welke politiepost?’ vroeg ik.
‘Deze’, en hij wees naar het hutje achter de man met het militaire pak. Deze was blijkbaar de politieman van het dorp en de omgeving. Hij staarde mij met een woeste blik in de ogen aan, terwijl hij zijn wapen schuin voor zich hield en nog steeds grommende opmerkingen maakte.
‘Ik wist niet…’ begon ik verwonderd, maar de oudere man onderbrak mij: ‘Natuurlijk moet u zich melden. Gaat u naar binnen.’
Ik plaatste mijn fiets tegen het politiebureau en werd onder luid geschreeuw van de kwade politieman naar binnen geleid. Daar moest ik plaatsnemen op een krukje. De beide mannen gingen op een bankje tegenover mij zitten.
‘Ik wist niet…’ begon ik opnieuw, maar de oudere man onderbrak mij andermaal, deze keer met de woorden: ‘U moet zich in alle plaatsen waar u doorkomt melden bij de politie.’ ‘Is dit een plaats?’ wilde ik vragen, maar dat leek me niet erg tactvol. In plaats daarvan herhaalde ik: ‘Ik wist niet…’ maar ten derden male werd ik geïnterrumpeerd.
‘In uw eigen land meldt u zich toch ook in elke plaats waar u doorkomt bij de politie?’
‘In mijn eigen land? Sorry, maar…’
‘Juist! En dus moet u dat hier ook doen.’
‘In mijn eigen land heb ik nog nooit…’
‘Natuurlijk! En zo is het hier ook. Stel dat u zich niet gemeld heeft en u overkomt iets.’ ‘Dat lijkt me heel vervelend. Maar, om helemaal eerlijk te zijn, wist ik niet…’

kerk.jpg
Guatemala: voor de kerk in Chichicastenango.

Verwonderd dat ik niet nog eens geïnterrumpeerd werd stopte ik. Eindelijk kon ik dan mijn zin afmaken en vertellen wat ik niet wist, maar ik wist zó veel niet, dat ik niet wist waar ik moest beginnen. In plaats daarvan vroeg ik: ‘Kan ik me hier melden?’ Dat kon. Het viel me op dat vanaf het moment dat we de hut waren binnengegaan, de politieman niet meer geschreeuwd had en dat hij zelfs niet meer kwaad leek te zijn. Blijkbaar was deze autoriteit van het dorp door mijn achteloze groet van zoëven en het feit dat ik langs hem reed zonder naar hem te kijken van zijn voetstuk gevallen, en was het toneelstuk dat hij vervolgens opgevoerd had, voor hem een methode er weer op te klimmen. Zo te zien was hem dat tot volle tevredenheid gelukt. Het was nu alleen nog maar een kwestie van mij hier een tijdje vasthouden. Dat zou goed staan.
Ik moest mijn pas laten zien en nadat beide mannen er uitgebreid in gebladerd hadden en de oudere man het grotendeels overgeschreven had, kon ik weer gaan. Terwijl ik op de fiets stapte verscheen de politieman in de opening van zijn bureau en schreeuwde mij opnieuw wat toe.
‘De chef zegt dat u zich in Kongor ook moet melden bij de politie’, zei de oudere man.
‘Ik weet niet…’, antwoordde ik, maar ik bedacht me en achtte het voor deze keer beter om wel te weten. Daarom vervolgde ik: ‘Natuurlijk ook in Kongor, net als in mijn land’ en nagestaard door alle bewoners verliet ik het dorp zonder waterpomp.

Max

passiespel.jpg
Passiespel in Mexico.

De volgende dag werd mijn fiets de toegang tot het Nationale Park van Lake Nakuru geweigerd. Ik zelf mocht er wel in maar alleen in een auto. In en rond het meer van Nakuru zit een hoop wild en men was blijkbaar bang dat bezoekers zonder een blikken omhulsel in de hongerige magen van leeuwen, nijlpaarden en krokodillen zouden verdwijnen. Wel mocht ik op een veldje, een paar honderd meter van de parkingang mijn tent opzetten. Ik was de enige gast op deze camping. Nadat ik mij daar geïnstalleerd had, liep ik terug naar de parkingang en ging tegenover het wachthuisje zitten wachten op een eventuele toerist die mij in zijn auto zou willen meenemen.
Het wachten was deze keer niet zo vervelend als normaal, want ik had een interessant werkje te doen. Die ochtend had mijn fototoestel het op de Menengai-krater, die ten noorden van Nakuru ligt, begeven en nu probeerde ik het met mijn zakmes, het enige specialistische fototoestelgereedschap dat ik bij me had, te repareren, maar dat viel een beetje tegen. Hoe meer ik vast probeerde te draaien hoe meer er los ging. Op een gegeven moment schoot er een kapje los waarna de veertjes, palletjes en schroefjes mij om de oren vlogen. Blijkbaar had je meer nodig dan een zakmes en mijn beperkte kennis op dit gebied om zo’n toestel te repareren. De onderdelen deed ik, voorzover ik ze in het gras kon terugvinden, in een plastic zakje, dat ik in mijn rugzak borg. Ik zou mij dus tevreden moeten stellen met ansichtkaarten van flamingo’s en nijlpaarden. Nu is het voordeel van ansichtkaarten van nijlpaarden boven mijn zelfgemaakte foto’s dat de dieren er altijd mooi groot op staan. Aangezien ik geen telelens had zou ik vlak voor zo’n nijlpaard moeten gaan staan om hem goed op de foto te krijgen en dat zou het dier agressief kunnen maken. Nijlpaarden, olifanten en leeuwen kwamen dus altijd als kleine stipjes op mijn dia’s en waren soms nog net en vaak helemaal niet meer te herkennen. Een ander voordeel van ansichtkaarten van wilde dieren is, dat je er niet voor naar een wildpark hoeft. In de winkels van Nairobi waren ongetwijfeld prachtige kaarten te koop en met een beetje zoeken zelfs in Nederland wel. Desondanks hoopte ik nog steeds op een auto, waarin ik mee zou kunnen rijden om de dieren in het echt te zien.
Die auto kwam laat in de middag gelukkig opdagen. Met twee Ieren reed ik het meer rond en zag prachtige roze flamingo’s bij duizenden in het ondiepe water staan. Veel ander wild liet zich helaas niet zien. Bij Hippo-point wachtten we een uur in de hoop dat er nog wat nijlpaarden het meer uit zouden komen, maar de dieren hadden er die dag blijkbaar geen zin in, want we zagen niet eens een puntje van een neus of een oog boven het water uitsteken.

termietenheuvel.jpg
Termietenheuvel in Kenia.

’s Avonds ging ik eten in Nakuru, dat een paar kilometer van de parkingang vandaan ligt. Toen ik in het donker terugkwam bij het kampeerveldje en mijn tent opzocht, zag ik dat ik niet meer de enige toerist was. Er stond een grote, zwarte, bolvormige kampeerauto naast mijn tent. Toen ik echter een praatje met mijn nieuwe buur wilde gaan maken, viel het me op dat er geen nummerbord op de kampeerwagen zat. Nog naderkomend ontdekte ik tot mijn hevige schrik dat de auto geen kampeerwagen was, maar een grazend nijlpaard! Ik had me tot dan toe nooit zo goed gerealiseerd hoe groot zo’n beest is, maar nu hij voor me stond, realiseerde ik mij dat des te beter. Ruim een uur had ik met de twee Ieren op Hippo-point gestaan zonder iets van een hippo te zien en nu ik mijn tent in wilde gaan stond er een levensgrote twee meter bij me vandaan.
‘Beter maar even wegwezen’, zei ik zachtjes tegen mezelf, zonder dat het nijlpaard het kon horen, en ik voegde de daad snel bij het woord.
‘Ik heb bezoek’, zei ik tegen de wachter bij de parkingang, ‘een nijlpaard!’
‘O, dat is Max. Die komt wel vaker kijken, maar hij doet niets. Wacht, ik loop wel even mee.’
Voor alle zekerheid nam hij echter zijn geweer mee, waaruit ik concludeerde dat je ook voor dociele Maxen moest oppassen.
‘Kssst, kssst, kssst…’, zei de wachter, voorzichtig een paar keitjes naar Max gooiend.
‘Pas op, want als hij kwaad wordt en over mijn tent heenloopt, heb ik een hoop naaiwerk om er weer iets fatsoenlijks van te maken’, merkte ik op.
‘Van Max?’
‘Nee, van mijn tent.’
‘Hij doet niets. Kssst, kssst, kssst…’
Max baalde blijkbaar een beetje van het gekssst en van de steentjes die tegen zijn dikke huid gegooid werden, want langzaam sukkelde hij weg. Even later verdween hij in het riviertje dat langs het veldje stroomde.
‘Gaat hij nu naar Hippo-point?’ vroeg ik hoopvol.
‘Met Max weet je dat nooit.’
‘Of komt hij straks weer naast mijn tent staan?’
‘Waarschijnlijk niet. Je kunt rustig gaan slapen.’
Helemaal gerust was ik er niet op, maar Max leek me niet tot de meest agressieve soort te behoren en dus ging ik toch mijn tent maar in.

Farm in Texas

tweevrouwen.jpg
Vrouwen in Guatemala.

Toen Betty het nagerecht van pudding met slagroom en sinaasappels op tafel zette vroeg Pete, de eigenaar van de farm, plotseling aan mij:
‘Tell me Frank, hoe doe je dit?’
‘Wat?’ vroeg ik.
‘Dat reizen met die fiets.’
‘Gewoon. Bagage erop en fietsen.’
‘En ’s avonds zet je je tent zomaar ergens neer?’
‘Niet zomaar. Ik kies mijn plaatsen met zorg, zoals jullie zien.’
‘En hoe eet je?’
‘Als ik niet zo’n goede plaats vind als deze hier, kook ik mijn eigen maal.’
‘Je kóókt?’ Er klonk ongeloof uit Pete’s stem. ‘Maak je ’s avonds een houtvuur?’
‘Ik heb een kleine benzinebrander en natuurlijk heb ik altijd een voorraadje voedsel bij me voor het geval ik in the middle of nowhere blijf steken.’
Even was het stil. Blijkbaar konden Pete en de anderen zich in geen velden of wegen voorstellen hoe je op een fiets door de wereld kunt trekken.
‘Wat doe je als het koud is of regent?’ vroeg Betty na deze korte stilte.
‘Dan trek ik warme kleren aan of een regenpak. Ik heb een heel huishouden bij me behalve een wasmachine.’
‘Als je vuile kleren hebt kun je die bij ons in de machine doen’, zei Betty, ‘dan zijn ze morgenochtend schoon en droog.’
Om helemaal eerlijk te zijn was mijn toevoeging over die wasmachine een kleine stille wenk, want ‘vuil’ was een erg eufemistische term om de staat van mijn kleren aan te geven en kleren wassen is niet mijn grote liefhebberij. Nadat we afgesproken hadden dat ik na het eten mijn wasgoed zou gaan halen, barstte van alle kanten de storm van voor de hand liggende vragen los: ‘Plak je je banden zelf?’ ‘Hoeveel mijl rijd je per uur’ ‘En op een dag?’ ‘Wat doe je als je door je fiets zakt?’ Uiteindelijk kwam Pete met een interessante vraag: ‘What’s the fun?’
Het is altijd makkelijk om ’the fun’ van het reizen per fiets uit te leggen, maar het is vaak moeilijk om de toehoorders daar echt van te overtuigen en deze keer lukte dat ook maar zeer ten dele.
‘Je bent onafhankelijk en kunt gaan waarheen en wanneer je wilt’ merkte ik op. ‘Je ziet erg veel en beleeft alles intens. En verder kom je veel meer in contact met de mensen van het land. Als ik een auto had gehad was ik hier met een geweldige vaart langs gestoven zonder zelfs deze farm te zien. Dan had ik nu misschien in een duf motel gezeten in plaats van hier bij jullie met een uitmuntend diner en een gezellige en interessante conversatie.’
Die laatste opmerking trof in ieder geval doel.

woestijnegypte.jpg
Woestijn in Egypte.

‘Ha, ha! Daar heb je gelijk in’, zei Jim. ‘Right.’
‘En wat betreft de financiën?’ wilde Pete weten. ‘Ben je al gepensioneerd?’
Ik antwoordde dat ik daar nog een beetje te jong voor was, maar dat ik was begonnen bestsellers te schrijven over mijn reizen en dat ik hoopte dat ze nog tijdens mijn leven best zouden gaan sellen, zodat ik vooruit kon op de fiets. ‘Verder’, voegde ik eraan toe, ‘houd ik lezingen en heb ik zo nu en dan wat les gegeven op middelbare scholen. En natuurlijk doe ik het vooral in dit land een beetje rustig aan. Financieel bedoel ik. Ik neem als er keuze is altijd de goedkoopste artikelen in supermarkten en als iets werkelijk goedkoop is sla ik er een voorraadje van in. Dat fietst wel wat zwaarder maar dan zing ik het langer uit met mijn geld. Bananen bijvoorbeeld: als er zwarte puntjes aan komen worden ze vaak voor een kwart van de prijs opgeruimd. Blikken met deuken erin zijn ook niet meer verkoopbaar voor de normale prijs, maar de bonen zijn nog net zo goed. In een restaurant ga ik zelden eten en bars fiets ik meestal snel voorbij. Ik koop wat ik nodig heb, maar dat is niet veel en op deze manier kan ik lang blijven reizen met een paar dollars.’ Dit verhaal dat ik in tegenstelling tot de opmerking over de wasmachine zonder enige bijbedoeling had verteld, gewoon in een poging de mensen duidelijk te maken hoe ik mij economisch een weg baande door de Amerikaanse consumptiemaatschappij, maakte blijkbaar nogal indruk op Pete, want hij trok zijn beurs uit zijn zak, vouwde die open en haalde er een bankbiljet uit. Eerst dacht ik dat het een 10-dollar biljet was, maar toen hij het voor me op tafel gooide zag ik dat het er een van 100 dollar was.
‘Hier. Pak aan. Daar kun je weer twee dagen mee vooruit’, zei hij. ‘Nee, nee’, weerde ik af. ‘Dat kan ik niet aannemen. Ik heb prima gegeten en ik ben blij dat ik hier mijn tent mocht opzetten, maar het was zeker mijn bedoeling niet om geld te krijgen’, en ik reikte Pete het biljet weer aan.
‘Take it’, zei Pete met een stem waaruit duidelijk op te maken was dat hij de baas was. Nogmaals deed ik een poging het biljet te weigeren maar nu bogen de anderen zich over de tafel naar voren en riepen in koor: ‘You take it!’ Het leek wel een scène uit een dramatische opera. Inziend dat hier niet meer tegenin te gaan was, stopte ik aarzelend het biljet in mijn portemonnee.
‘Thank you’, zei ik. ‘Hier doe ik langer dan twee dagen mee. Ik denk eerder twee weken want ik maak gemiddeld ongeveer zeven en een halve dollar per dag op.’