Revanche in de Andes

Een modderbad

fietsmodder.jpg
Columbia: modderweg tussen San Agustin en Popayan.

Dan opeens kom ik in de echte modder! Dit is geen weg meer, dit is een moeras. Geen wonder dat er helemaal geen verkeer op deze weg zit. De fiets zakt tot de assen in de vette brij en ikzelf tot mijn knieën. Vertwijfeld kijk ik rond om te zien of ik er redelijkerwijs omheen kan maar het is overal hetzelfde. Ik moet er dwars doorheen. Het wordt nu een ontzettend getob! Ik hijs de fiets uit de bagger maar zak daardoor zelf nog verder weg. Dan zet ik de fiets een halve pas vooruit. Steunend op zadel en stuur wurm ik mijn linkerbeen omhoog. Door de reactiekracht zakken mijn rechterbeen en de fiets nog dieper weg. Het linkerbeen zet ik nu ook een halve pas vooruit en dan is het rechterbeen aan de beurt. Dat moet ook mee. Ik trek het uit de zuigende brij maar helaas blijft mijn schoen door de zuigkracht achter, zo’n halve meter onder de oppervlakte. Ik steek mijn been terug in de modder en het lukt mij warempel om de schoen weer op te vissen.
Door het inspannende werk ben ik de guerilleros helemaal vergeten. Het zweet gutst mij, ondanks de kou op deze hoogte, over het gezicht. Na verloop van tijd krijg ik wat handigheid in dit gemodder en hier en daar kan ik boomstronken, wortels en planten gebruiken om mij tegen af te zetten. Het idee om vanavond in Popayan aan te komen heb ik allang laten varen. Wat zei die man in San Agustin ook alweer? O ja: ‘Een kilometer wat modder. Daar moet je de fiets op de schouder nemen en lopen’. Lopen! Hij had beter ‘zwemmen’ kunnen zeggen. Zou hij wel eens een fiets van 50 kg op de schouder hebben gehad? Als je dat hier doet ga je tot je nek in deze drek en kom je er nooit meer uit!
Waar ben ik aan begonnen? Waarom ben ik niet braaf over La Plata omgereden? Waarom moet ik altijd het moeilijkste en lastigste traject opzoeken in plaats van normaal te doen? Maar als ik normaal had gedaan, had ik nu in Nederland op een ingenieursbureau gezeten met een stapel papieren voor me, een stropdas om en de luxaflex omlaag.
‘Zo normaal hoeft het nu ook weer niet,’ zeg ik tegen mezelf. ‘Zo maar een beetje normaal, niet té normaal, maar ook niet dit.’ Het heeft geen zin om een discussie met mezelf te gaan voeren. Ik moet de handen uit de mouwen steken wil ik hier vóór donker uit zijn. Voort met dat loodzware bakbeest door de bagger! Wanhopig kijk ik rond. Daar in de verte, ongeveer een halve kilometer verderop is een man met een motorfiets aan het worstelen. Hij komt mijn kant op en dat geeft mij hoop, want dan kan het niet zo ver meer zijn. Na een kwartier zijn we echter nog niet veel dichter bij elkaar gekomen ondanks dat de man zo te zien ook beslist niet stil zit. Hij laat de motor draaien en probeert daarbij zijn machine vooruit te duwen, met als enig resultaat dat hij fonteinen modder achter zich wegspuit. Na een uur hebben we elkaar eindelijk bereikt. De man is helemaar ten einde raad.
‘Hoe ver is het nog?’ vraagt hij aan mij.
‘Ongeveer een halve kilometer. Dan kan je weer rijden,’ antwoord ik.
‘Voor jou ook’ is zijn antwoord. ‘Ik ben al 2 uren bezig in deze ellende. Ik had moeten omrijden over La Plata, dan was ik allang in San Agustin geweest.’
‘Sterkte met die zware motorfiets!’ wens ik hem en dan gaan we weer verder met onze slavenarbeid.
Voortwadend moet ik ineens denken aan de sommen die ik vroeger op school kreeg voorgezet: Een fietser reist door de modder van A naar B met een snelheid van een halve kilometer per uur en een motorrijder reist door dezelfde modder van B naar A met een snelheid van een kwart kilometer per uur. Halverwege ontmoeten ze elkaar. De motorrijder is één uur eerder uit B vertrokken dan de fietser uit A. Hoe ver is het nu van A naar B?
Na nog een uur zwaar werk kom ik weer op harde ondergrond. Ik ben gelukkig niet in de drab ten onder gegaan. Met een stuk hout strijk ik 25 kg modder van mijn kleren en mijn fiets af waarna ik over een zeer stenige weg weer langzaam kan fietsen.

Een koud nachtje
De kou wordt afgrijselijk. Op deze hoogte en met een heldere lucht zoals hier is de uitstraling enorm, maar gelukkig heb ik een goede slaapzak. Een vriend die marinier geweest is, heeft mij de raad gegeven om zonder kleren in de donzen slaapzak te gaan. ‘Dan word je lekker warm’ zo beweerde hij. Dat klinkt misschien vreemd maar er zijn wel meer dingen die vreemd klinken en toch zo zijn – denk maar aan de quantummechanika en de onzekerheidsrelaties van Heisenberg – dus waarom zou ik het niet proberen? Het is een experiment maar ik waag het erop. Als ik mij, steunend van ellende, in de slaapzak gewerkt heb voelt deze aan als een ijskast. ‘Maar,’ aldus mijn goede vriend de marinier, ‘het duurt altijd even voordat je warm wordt.’ Na een half uur is dat ‘even’ nog steeds aan de gang. Ik houd het niet meer uit en trek een hemd en een trainingsbroek aan, maar ook die maken me niet warm en daarom trek ik er een shirt en een wollen trui met lange mouwen over aan. Het helpt niet. Ik moet nog een andere trui en een extra shirt aantrekken, maar dan moet eerst trui nummer één weer uit anders past het niet. Een enorm getob in die verrekt kleine tent! Het is slechts een anderhalf persoons tentje en met al die bagage erbij blijft er niet veel ruimte over. Maar dat getob is wel goed, want daar word ik misschien warm van en bovendien kost het tijd. Des te eerder is het weer dag.

eettentje.jpg
Ecuador: eethuisje.

Rillend van de kou tracht ik na te gaan wat ik nu aan heb: ondergoed, twee shirts, twee dikke truien en een trainingsbroek. Het is nog steeds niet genoeg. Weer wurm ik mij uit de slaapzak en trek een paar sokken aan, nog een shirt, een extra trainingsbroek en mijn trainingsjas. Verder doe ik een das om en trek ik handschoenen aan. Het geheel wordt gecompleteerd met een wollen ijsmuts, want een andere expert heeft mij verteld dat een mens veel warmte verliest via zijn hoofd. Nu houdt het op. Meer kleren heb ik niet en bovendien pas ik nog maar nauwelijks in mijn slaapzak. Het helpt wel wat maar niet veel; het is koud en het blijft koud.
Ik kruip in elkaar voorzover al die kleding het toelaat en trek de bovenkant van de slaapzak over mij hoofd heen. Dat is wat warmer maar het blijkt toch geen oplossing te zijn, omdat ik nu geen lucht meer kan krijgen; er is toch al zo weinig lucht op deze hoogte. Wat is erger: koud of benauwd? Aardig, dat rijmt nog ook. Ik zou hier een gedicht van kunnen maken, maar de gelegenheid is nu niet zo gunstig; dat doe ik later misschien wel eens.
Ik moet lucht hebben, anders zal er voor mij zeer binnenkort geen later meer zijn. Als ik de slaapzak van boven een heel klein beetje open, voel ik meteen een golf kou naar binnen stromen. Ik kan nu weer adem halen, maar voel de temperatuur met de seconde dalen. Daar is alweer zo’n mooie regel voor mijn gedicht! Zou de kou soms inspirerend werken? Van Beethoven is bekend dat hij elke ochtend een koud stortbad nam!
Ik trek de slaapzak weer zo ver mogelijk over mijn hoofd, zodat ik nog net kan ademen. Door het kleine luchtgaatje dat overblijft verlies ik een enorme hoeveelheid warmte. Dit is een ellende. Wat doe ik hier in deze rotkou? En dan te bedenken dat het in Nederland nu dik lente is en dat ze vandaag Koninginnedag hebben gevierd!
Ik heb er wat op gevonden: ik ga flink heen en weer liggen schudden. Niet ver heen en weer maar wel snel. Daar word ik wat warmer van, maar na een kwartier word ik er ook moe van. Zo kan ik de hele nacht niet doorgaan; ik moet nog wat energie overhouden voor morgen. Ik kijk op mijn horloge: 10 uur. Nog 8 uren voordat het licht wordt. Het lijkt de Noordpool wel maar ik ben toch echt in de tropen en dat betekent 12 uren daglicht en 12 uren nacht.
Tellen! Misschien helpt dat! Bij achthonderzesenzestig raak ik de tel kwijt maar slapen doe ik absoluut niet. Een rekensommetje dan! Dat zal mijn gedachten wat afleiden van deze allesoverheersende kou. Ik probeer de 7e macht van 381 uit te rekenen maar dat wordt te gecompliceerd zo uit het hoofd en warm krijg ik het er beslist niet van. Vreemd; als ik op een tentamen een opgave kreeg waar ik niet uitkwam, kreeg ik het er warm van en dáár was het u juist nodig het hoofd koel te houden. Werkt wiskunde dan altijd averechts?
Er komt ook een hoop kou van onderen; mijn matrasje isoleert niet goed. Ik heb weer eens de goedkoopste gekocht die er was. Die is best bruikbaar als je maar niet hoog in de Andes ligt. Daar moet je goed spul hebben. Het meeste wat ik heb is goed maar dat matrasje deugt niet. Ik moet er iets onder leggen, maar wat? Een stapel kranten zou goed zijn maar die kan ik hier niet zomaar tevoorschijn toveren. Ik neem mij voor, mij zo snel mogelijk, liefst al in het volgende dorpje, een stuk karton aan te schaffen als extra isolatie. Ook wil ik in Juliaca een wollen Inca-trui kopen. Die kan er misschien nog net bij. Allemaal goede ideeën maar daar heb ik nu niets aan.
Aan alles komt een eind, zo ook aan deze gruwelijke nacht. Ik heb nog een heel klein beetje geslapen en zelfs wat gedroomd: ik was uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek. Vervelend genoeg had ik vergeten mijn speciale sollicitatiepak aan te trekken en was ik er in mijn fietskledij naar toe gegaan. De kerels zaten maar naar mijn met zoutringen afgezette shirt, mijn korte khaki broek en mijn ongepoetste en bestofte schoenen te kijken. Tot overmaat van ramp zaten mijn haren ook nog danig in de war en daarom zette ik maar snel mijn fietspetje op wat echter de sfeer nog minder ten goede bleek te komen. Het feit dat ik mijn fiets mee naar binnen genomen en midden op de tafel gezet had irriteerde een van de heren zichtbaar.

palmpasen.jpg
Peru: processie met Palmpasen in Cajamarca.

‘Waarom heb je dat ding niet buiten laten staan?’ blafte hij.
‘Het is geen ding! Het is een fiets, mijn fiets! Die laat ik niet zomaar buiten staan.’
‘We gooien dat ding eruit!’
‘Je blijft er af!’
Dit antwoord beviel de sollicitatiecommissie niet. Ze rezen als één man van achter de tafel op, stormden over de tafel heen, pakten me beet en gooiden me door het raam naar buiten. Daar lag ik met mijn korte broek en dunne shirt in de winterse kou midden op een ijsbaan. De kou was meedogenloos.
En toen werd ik wakker. De nachtmerrie trok weg, maar de kou bleef en die is er nog steeds.

Per trein naar Machu Picchu
Reeds twee uren worstel ik met mijn fiets langs, over en op het spoorlijntje door het nauwe dal van de Rio Urubamba. Het paadje, dat naar verluidde, langs de spoorlijn moest lopen, heeft mij lang geleden al in de steek gelaten. Regelmatig moet ik mijn fiets over de bielzen duwen en soms moet ik over een spoorbrug lopen. Ik wil proberen op deze manier de Inca-stad Machu Picchu te bereiken.
Een paar kilometer terug deed zich een kleine catastrofe voor. Ik reed met het voorwiel over de punt van een langwerpige steen. De steen wipte op en kwam tussen de spaken, met als resultaat dat er vier spaken afgesneden werden. Er zitten ondertussen weer vier nieuwe spaken in maar het voorval heeft mijn enthousiasme om op deze manier Machu Picchu te bereiken nogal wat bekoeld. De weg, of beter gezegd, de spoorlijn, wordt steeds beroerder voor de fiets. Voor de trein zal het wel meevallen. Die past precies op de rails, alsof hij er voor gemaakt is.
Het wordt penibel; ik loop meer dan dat ik fiets. Daar is weer zo’n vervelende brug over een bruisende beek. Voetje voor voetje werk ik mijn zware fiets over de dwarsstaven. Een eind beneden mij zie ik het woeste kolkende water van de beek! Als ik misstap schiet ik tussen de staven door en vindt men mij misschien over vele jaren terug bij de monding van de Amazone. Daar heb ik op het ogenblik niet zoveel zin in.
Midden op de brug, bekruipt mij een onbehaaglijk gevoel. Als er nu een trein aankomt, waar moet ik dan heen? Daar kan je als lopende fietser op een spoorbrug ineens raar van staan te kijken! Maar er kan de eerste uren geen trein aankomen, want in Quillabamba heb ik geïnformeerd naar het rijschema en vóór drie uur vanmiddag komt hier niets langs. Die gedachte stelt mij gerust maar twee dwarsstaven verder wordt die geruststellende gedachte verdrongen door een andere: ‘Zou er hier ooit een trein op tijd rijden?’ Ik ben in Zuid-Amerika; niet in Europa. Misschien is het veiligste moment om over zo’n brug te lopen juist dát moment waarop er volgens de boekjes een trein over komt.
Snel doorlopen maar! Hoe meer gedachten ik heb, hoe langer het duurt en hoe meer kans ik heb om mis te stappen. Al voortgaand tel ik de dwarsstaven waar ik over loop. Ik ben al drie keer de tel kwijtgeraakt en weer opnieuw begonnen, maar dat is niet erg. Het gaat om het tellen, niet om het resultaat. Wat kan het mij schelen hoéveel staven die brug heeft! Nog 10 stappen, nog 5 en dan ben ik er! Gelukkig, dit avontuur is goed afgelopen. Ik kan weer een stukje fietsen over een strookje langs het spoor; 20 meter om precies te zijn, dan staan er grote struiken en moet ik opnieuw over de bielzen en de keien lopen. Lastig is het, maar mooi is het ook, deze nauwe bergkloof vol met tropisch groen en met de rivier aan mijn linkerhand.

cusco.jpg
Peru: de Inca-ruïnes van Sacsahuayman bij Cusco.

In de verte zie ik een hutje naast de spoorlijn staan, een stationnetje. Blijkbaar wonen in deze, op het oog verlaten, heuvels wel degelijk mensen. Er is zelfs een stationschef. Ik ga naar hem toe en vraag: ‘Hoe is de weg naar Machu Picchu?’
‘Altijd maar rechtdoor, het spoor volgen,’ antwoordt de man.
‘Ja, dat vermoedde ik al. Maar ik bedoel: hóé is de weg? Wordt het nog slechter dan hier?’
‘Er is geen weg. Met de fiets zal het niet meevallen over die bielzen. Verderop is een tunnel.’
Daar heb je het! Een tunnel; ik was er al bang voor. Daar ga ik niet door, want ik heb geen zin in een ontmoeting met een trein in zo’n donker hol.
‘Hoe laat komt de trein uit Quillabamba hier aan?’ vraag ik.
‘Om half vier,’ is het antwoord.
Aha dat klopt met wat men mij gezegd heeft. Ik vraag: ‘Kan ik mee met de trein?’
‘Ja maar die fiets kan niet mee. Die moet met de trein van morgenochtend.’
‘Nooit! Die fiets gaat in dezelfde trein waarmee ik ga.’
‘Dan moet u ook met de trein van morgenochtend want die trein heeft een goederenwagon; de trein van vanmiddag heeft dat niet.’
Ik geef de man wat geld en deel een zak snoep met hem en na nog wat praten heeft de trein van vanmiddag opeens wél een goederenwagon. Weliswaar is die helemaal vol en kan er absoluut niets meer bij, maar misschien kan die fiets er toch nog net wel bij. Hij zal het voor mij proberen.
De treinrit van slechts 25 km blijkt een ellende te zijn en tegelijkertijd een belevenis. Van de nauwe kloof zie ik nauwelijks meer iets en eens te meer realiseer ik mij wat voor een prachtig vervoermiddel de fiets is, behalve dan op bielzen. De trein is 200 tot 300% overbeladen met passagiers. Ik heb natuurlijk geen zitplaats en sta op het ingangsplatform. Om de twee tellen moet er iemand langs, van de ene naar de andere wagon en steeds word ik heen en weer geduwd. Het zijn allemaal mensen die spullen verkopen zoals bananen, maaltijden, flessen prik, bier, chicha, matéthee en sinaasappelen. De chaos is onbeschrijfelijk. Iedereen eet en drinkt; stoelen zijn vet van voedsel dat er overheen gevallen is en overal zijn schreeuwende en jankende kinderen met grote bellen uit de neus.
Weer moet er een vrouw met heel wijde rokken langs. Ze zeult met een grote pan vol gekookte maïskolven. Samen met de pan is ze breder dan de trein, maar ze wringt zich desondanks tussen de 20 mensen op het portaaltje door. Ik word bijna naar buiten gedrukt maar door me uit alle macht vast te houden aan een stang kan ik dit nog net voorkomen. Nu gaat ze door het smalle deurtje heen en vervolgens perst ze zich door de eivolle wagon, onderwijl haar waar luidkeels aanprijzend. Hoe ze ooit door die wagon moet komen is mij een raadsel, maar na verloop van tijd zie ik haar niet meer, dus het moet haar toch gelukt zijn.
Die wagon is de eerste klasse, maar er is geen verschil tussen eerste en tweede klasse; alles is derde, ja eigenlijk wel vierde klasse. Tegenover mij zit een jongen op de grond met een doos naast zich. Hij zit een kip die net zijn kop door het gat in het deksel kan steken, matéthee te voeren. De trein die schudt en bonkt als een oude ossewagen heeft twee uur nodig om de luttele 25 km naar het stationnetje van Aguas Calientes bij Machu Picchu af te leggen. Ik ben blij als ik tegen het vallen van de avond de trein kan verlaten en in een hotelletje in Aguas Calientes onderdak vind.