De twee scherven

Het elegante Chinese fietsspel

bakker2.jpg
Een bakker in Turpan.

Fietsen door Peking is een onderneming die mij nooit erg heeft aangelokt, maar nu ik er daadwerkelijk rijd, valt het me eigenlijk reuze mee. Ik kan zo een rij van twintig, misschien wel dertig steden opnoemen waar het erger is. Op de weg van het vliegveld naar de stad zat wel een hoop verkeer, maar in aanmerking nemende dat ik de hoofdstad van het volkrijkste land ter wereld naderde, was het eigenlijk een bijzonder rustige weg. Nu ik in de stad ben en op het centrum afsteven, wordt het geleidelijk drukker, maar te rijden is er nog steeds. Interessant om deze stad te vergelijken met Caracas, om maar eens een anti-fietsparadijs te noemen. Daar zag ik nauwelijks een fiets en stoven de horden auto’s loeiend, gierend en claxonnerend om me heen. Een gevaarlijke stad wat betreft het verkeer en dat was ruim elf jaar geleden al zo, dus je kunt wel nagaan hoe rampzalig het er nu moet zijn. Hier in Peking rijden verrassend weinig auto’s, maar over de betrekkelijk brede fietspaden langs de boulevards schuiven zeeën van fietsen traag voorbij. Het is verbazend hoe veel fietsen hier zijn en nog verbazender hoe langzaam ze rijden, drie, vier, soms vijf rijen dik. Als er nog eens een wereldkampioenschap langzaam fietsen of wielkruipen gehouden zal worden, zullen het stellig de Chinezen zijn die hoge ogen gaan gooien. Een Chinees niet voorbij rijden, maar achter hem blijven equilibreren, vereist een grote bekwaamheid in het besturen van een rijwiel en een concentratie die weinig westerse fietsers voor langere tijd kunnen opbrengen.
Officieel geldt hier rechts verkeer, maar op de fietspaden geldt zowel rechts, midden als links verkeer, zodat inhalen en een beetje doortrappen vrijwel onmogelijk is. Het beste is dan ook om met de grote trage stroom mee te drijven en je vooral niet druk te maken.
Wat opvalt bij een drukke wegkruising is dat één fietser geen voorrang heeft, dat twee fietsers samen een klein beetje voorrang hebben en dat een flinke groep fietsers wél voorrang heeft. Hoe groter de groep, hoe meer voorrang. Op brede, drukke boulevards zie je vaak groepen fietsers aan de linkerkant tegen de stroom op trappen. Dat mag natuurlijk niet, maar als de groep groot genoeg is, wordt het legaal en ontstaat er een linkse stroming, waar steeds meer fietsers zich bij aansluiten totdat het een machtig blok is waar het rechtse verkeer voor moet uitwijken. Fietsen met grote laadbakken erachter die meestal bepakt zijn met stapels goederen zijn uitermate geschikt om het voortouw te nemen in een dergelijke linkse overname van het verkeer.
Ik houd niet erg van steden en het is geen hobby van me om door metropolen te fietsen, maar door Peking rijden is een ervaring en in zekere zin zelfs een vermakelijke. Alles weeft op het eerste gezicht chaotisch door elkaar, maar als je er oog voor hebt, krijgt dat chaotische weven iets elegants. Het verkeer in deze stad is een soort spel met regels waarvan, zo te zien, de belangrijkste luidt: “Stoor je niet aan regels maar handel naar inzicht en gevoel.” Dat inzicht en gevoel mist een westerling doorgaans, want die houdt van duidelijke regels: dit mag wél en dat mag níet, dit móet en dat moet beslist níet. Voorrang is voorrang en als je geen voorrang verleent waar het moet ga je voor de bijl. Dan word je gestraft, op z’n minst door agressief getoeter, gebel of woedende blikken. Hier is dat anders. Niemand wordt kwaad en ik heb me weer eens vast voorgenomen dat ook niet te worden, hoewel het me waarschijnlijk niet eenvoudig zal vallen.
Ik ben op weg naar het zuiden van Peking, waar een goedkoop hotel moet zijn, een soort jeugdherberg. Het vliegveld ligt echter helemaal aan de andere kant van de stad, dus dit is een echt city-avontuur: tientallen kilometers door een jungle van huizen, flats, betonnen gebouwen, brede straten, avenues, boulevards, rotondes, stoplichten, mensen, fietsen en gemotoriseerd verkeer.
Op rotondes moet je vier paar ogen hebben, wil je alles in de gaten kunnen houden. Van alle kanten komen fietsers aangegleden, niet snel maar wel in grote vloedgolven. De meeste draaien linksom zoals het hoort, maar ook hier zijn linkse minderheden die dus rechtsom draaien en daar moet je terdege rekening mee houden. Verhit door dit onoverzichtelijke spel kijk ik alle kanten tegelijk op, waardoor ik helemaal niets meer zie. Het probleem is dat ik te veel oplet. Ik ben te serieus en te voorzichtig en moet me niet aan de gewone verkeersregels houden, want die zijn hier niet gewoon. In plaats daarvan moet ik gewoon meedoen met de massa, ook al is dat erg ongewoon voor mij. Meepeddelen, me mee laten drijven in de grote brede trage stroom van fietsen, met één paar ogen alleen voor me kijken en er voor oppassen dat ik de fietser die dáár zit, niet ondersteboven rijd. De rest gaat dan vanzelf …. hoop ik.

chinese-muur.jpg
De Chinese Muur.

Dit chaotische maar tevens elegante Chinese fietsspel biedt de enige mogelijkheid om op een beetje acceptabele manier door deze stad te geraken. Als met deze kwantiteit van fietsers het verkeer op z’n Nederlands geregeld zou worden, kon het wel eens een échte chaos worden.
Ik moet wel even wennen, niet alleen aan het verkeer, maar ook aan het idee zo opeens in China te zitten, want gisteren zat ik nog in Nederland waar alles zo Nederlands geregeld is. Een klein dagje vliegen en …. daar zit ik zomaar in Peking op 117° O.L. en 40° N.B., dus net zo zuidelijk als Madrid, maar bijna aan de andere kant van de bol. Iemand zei eens: “Mijn geest is nog niet aangekomen. Die kon het vliegtuig niet bijhouden”. Hij zou wel eens gelijk kunnen hebben, want vliegen gaat eigenlijk te snel hoewel je zou wensen, wanneer je je op het te kleine vliegtuigstoeltje urenlang zit te vervelen, dat het nog sneller ging.
Ik kom in de buurt van het hotel dat ik in mijn reisgids heb opgezocht. Volgens mijn kaart moet het ergens aan de linkerkant van deze superbrede boulevard liggen. Ik rijd natuurlijk te ver, moet de weg oversteken, wat me een kwartier kost omdat ik het toch weer op z’n Europees doe en kom dan bij een groot, lelijk, flatterig gebouw. De hele omgeving staat vol met grote, lelijke, flatterige gebouwen, het ene nog flatteriger dan het andere en het andere nog groter en lelijker dan het ene. Van deze betonnen wijk gaat weinig inspirerends uit, maar de relatief lage prijs die ik betaal voor een bed op een kamer waar vijf andere bedden staan, compenseert dat gemis aan inspiratie enigszins. Verder is het de vraag of er in Peking op hotelgebied iets te vinden is, dat wél inspirerend is.

Mijn eerste overtreding
Het krioelt van de mensen op de Chinese muur, voornamelijk Chinese toeristen, maar er lopen ook veel westerlingen tussen. Ik heb me dit wereldwonder altijd voorgesteld met slechts een paar soldaten erop, die uitkijken naar het noorden om te zien of de Mongoolse horden er aankomen. In mijn jeugd heb ik er eens een actiefilm over gezien en waarschijnlijk heb ik dat beeld onbewust in mijn herinnering vastgehouden.
De muur die hier bij Badaling, 60 km ten noordwesten van Peking, als een gekronkelde slang over de groene bergen ligt is prachtig gerestaureerd, misschien wel iets te prachtig, hoewel dat prachtige mij minder hindert dan die vele, vele mensen. Die staan mij namelijk niet alleen fysiek in de weg maar verstoren ook dat ideale beeld dat ik van de muur had. Gelukkig is de toeristafnamecoëfficiënt mij echter, zoals bij zovele attracties waar je wat voor moet lopen, gunstig gezind. Ongeveer elke tweehonderd meter die ik mij verder verwijder van de ingang, waar het ’ticket office’ staat en waar zich ook de limonadestalletjes en souvenirwinkeltjes bevinden, halveert het aantal bezoekers per strekkende meter muur en op de stukken waar het steil klimt is die afname zelfs nog groter. Hoe verder ik loop, hoe meer de muur zich aan mijn ideale beeld gaat aanpassen. Na circa drie kilometer zie ik nog slechts één Chinees, geen soldaat die naar het noorden staart, maar een ansichtkaartenverkoper, die mij een pakketje van tien kaarten aanbiedt voor 25 yuan. Na wat afdingen krijg ik het voor 5 yuan (fl 1,-). Leuk om wat kennissen een Chinese muur te sturen.
Voorbij dit punt, een uitkijktoren zoals er op regelmatige afstanden zijn geconstrueerd, is de muur niet meer gerestaureerd. Ik zie mij de weg versperd, zowel door een bord waarop in het Chinees en in het Engels staat dat toeristen niet verder mogen, als door het ontbreken van een doorgang. De niet-gerestaureerde muur loopt echter door, afdalend in de diepte naar links en verderop weer klimmend en slingerend over de kruinen van de groene bergen, door mensenhand onaangeroerd sinds de Ming-tijd en aangevreten door weer en wind gedurende vele eeuwen. Juist waar het écht interessant begint te worden mag je niet meer verder. In het belang van de wetenschap en gezien de gelukkige omstandigheid dat er geen toezichthouders in de buurt zijn, lijkt het me een goed idee het bord niet te zien of althans even geen Engels te kunnen lezen en ook geen Chinees. Dat laatste lukt zelfs erg eenvoudig. Een klein historisch onderzoekje zo nu en dan houdt een reis interessant en daarom klauter ik omlaag. Terwijl ik langs de zwaar vervallen muur de heuvel afdaal voel ik, veel meer dan op het gerestaureerde stuk met de mensenmassa’s erop, de eeuwen aan mij voorbij trekken. Ik zie duizenden slaven zwoegen door het stof, met zware stenen op de nek. Wrede opzichters delen links en rechts striemende zweepslagen uit. Bezweken slaven worden om tijd en moeite te sparen in de muur gemetseld. Een krankzinnig werk: 6000 km muur aanleggen om barbaren buiten te houden. Hoe waanzinniger de heersers, hoe interessanter de geschiedenis die ze maakten en hoe imposanter de bouwwerken die ze lieten vervaardigen.

molensteen.jpg
Een molensteen.

Verder afdalend langs de restanten van de muur zie ik Mongolen die in horden op hun kleine paardjes komen aanstormen. Pijlenregens kletteren op hen neer, ruiters storten dodelijk gewond ter aarde. Op het laagste punt slagen de aanvallers erin de muur te beklimmen. Wapengekletter, triomfantelijk geschreeuw vermengd met doodskreten, bloed dat in het rond spat en langs de kantelen druipt, mannen die van de muur storten, anderen die er weer opklimmen…. Zinloos gevecht. Wat heeft het opgeleverd? De muur is aangelegd om de barbaren buiten China te houden en nu wordt hij gebruikt om barbaren van over de hele wereld naar China te lokken.
Bij deze gedachte kijk ik op naar het gerestaureerde deel boven mij en zie daar tot mijn schrik twee politiemannen naderen. Die komen voor mij, dat is zonneklaar, want afgezien van de ansichtkaartenverkoper die nog steeds op de toren staat, is hier geen mens. Hoe hebben die twee zo snel ontdekt dat er iemand iets heeft gedaan wat niet mag? Zou die kaartenverkoper een draagbare telefoon hebben, speciaal om die enkele toerist aan te geven, die het verbodsbord negeert? Zouden de Chinese autoriteiten een uiterst gevoelige neus voor wetsovertreders hebben? Zouden ze met verrekijkers de muur afspeuren, nu niet naar Mongolen maar naar ongehoorzame toeristen?
Ik moet hier als de weerlicht weg, want mijn interesse in historische monumenten kon wel eens verkeerd uitgelegd worden. Daarom stuif ik langs de muur omhoog naar het gerestaureerde gedeelte en terwijl de twee wetsdienaren naar de uitkijktoren lopen om mij, vermetele overtreder, op te wachten, snel ik hen onderlangs voorbij, dicht langs de muur blijvend om te voorkomen dat ze me zien. Ongeveer driehonderd meter verderop, juist als de politieagenten bij de toren zijn aangekomen en trachten me tussen de stenen en brokstukken te ontwaren, klauter ik achter hen op de muur waarna ik me terugspoed naar de mensenmassa om me daar tussen te storten. Een knappe speurder die me nu nog terugvindt, temeer daar ik mijn blauwe petje voor mijn groene zomerhoed verwissel. Bovendien lijken westerlingen in de ogen van Chinezen net zo op elkaar als Chinezen op elkaar lijken in de ogen van westerlingen.

Eetstokjeskunstenaar
In een plaatsje aan de oostkant van het meer ga ik op zoek naar een restaurant. Van buiten is echter nooit te zien of iets een restaurant, een kledingzaak of een elektronicawinkel is, want alles staat natuurlijk met Chinese karakters aangegeven en wat ik voor ‘De Glimlachende Mandarijn’ houd kan best een handelaar in oud papier zijn.
Een paar uur geleden heb ik daar al een grote flater mee geslagen. Ik had trek in thee en liep daarom een restaurant binnen.
“Cha” zei ik tegen de eigenaar, maar die verstond me natuurlijk niet en keek me ongelovig aan, alsof ik juist uit een ruimteschip was gestapt. Daarom liet ik hem het woordje lezen in mijn phrasebook: chá (blz. 166)
“Ah…. Chá”.
“Ja, dat zei ik”.
Terwijl de man naar achteren verdween om het bestelde te prepareren, nam ik plaats aan het enige tafeltje dat het restaurant rijk was. Merkwaardig restaurant met slechts één tafeltje. Er hing ook nergens een prijslijst zoals in de meeste andere restaurants. Niet dat ik die zo erg miste want alleen de cijfers van een prijslijst zijn leesbaar, maar vreemd was het.

kazachen.jpg
Nomaden in de bergen.

De man kwam wat later terug met een grote kom thee en zette die voor me neer op tafel, waarna hij ook aan die tafel plaatsnam en me bleef aanstaren alsof ik waarlijk van heel ver was gekomen. Uit een zak suiker die ik steeds bij me heb, omdat thee in China altijd zonder suiker geserveerd en gedronken wordt, deed ik een paar scheppen in de grote kom. Terwijl ik dronk verbaasde het me dat er geen andere klanten waren, dat er niet zoals gebruikelijk nieuwsgierigen om me heen kwamen staan en dat de eigenaar maar aan mijn tafel bleef zitten. Pas toen ik de thee op had en wilde betalen en de man mijn betaling weigerde, drong het langzaam tot me door dat het geen restaurant was waar ik was binnengevallen, maar een privé-woning.
Deze keer gok ik goed: een restaurant met meerdere tafeltjes, waarop potjes met eetstokjes staan en met een prijslijst aan de muur. Het gaat er nu om iets eetbaars op tafel te krijgen. Na een moeizaam getob met mijn phrasebook, lukt het me waarachtig een spaghetti-achtig maal te bestellen. Als ik dat even later zit te eten, komen er een paar Chinezen om me heen staan. Enkelen nemen ongevraagd plaats aan mijn tafel en allen staren mij verbaasd aan als zij zien hoe onhandig ik met de twee eetstokjes aan het fiedelen ben. Dan stelt de man die tegenover me zit, een zo te zien wat oudere Chinees met een gerimpeld gezicht en een grijs puntbaardje, me een vraag, althans ik denk dat het een vraag is.
“No Chinese” zeg ik, maar ik had net zo goed in het Frans kunnen antwoorden dat ik sinoloog ben.
Stilte na deze mededeling en vele vragende blikken in mijn richting. Ik pruts weer door met mijn stokjes en tracht de indruk te wekken dat ik een routinier in dit vak ben. Juist op het moment dat ik een labiel ingeklemde lading spaghetti in mijn mond wil steken stelt de man tegenover mij opnieuw een vraag. Daardoor word ik een fractie van een seconde afgeleid waardoor de lading tussen de stokjes vandaan glijdt en op mijn broek belandt. Ik schud de spaghetti op de grond en haal mijn phrasebook uit mijn zak tevoorschijn, want ik heb hier met een volhouder te maken. Het lijkt me zinloos opnieuw met “No Chinese” aan te komen zetten. Na wat geblader vind ik een passend zinnetje dat ik netjes volgens de fonetische notatie uitspreek: “Wô bu huì jiâng zhôngwén”, ofwel: “Ik spreek geen Chinees”.
Doodse stilte in het vertrek, afgezien van hier en daar wat onrustig geschuifel. Ik probeer het nog een keer, maar zie aan de open monden en grote ogen dat voor deze mensen het mysterie hiermee nog niet opgelost is. Daarom houd ik de vragensteller het boekje voor en wijs hem de zin aan die er met Chinese letters achter staat. De man is verrukt en leest het de aanwezigen voor. Een hoop geroezemoes. Nu begrijpt iedereen opeens waarom de vreemdeling met zijn volbepakte fiets zulke rare antwoorden geeft: hij spreekt geen Chinees! Dit nieuwe gezichtspunt wordt door de omstanders uitvoerig besproken en onderwijl groeit de groep belangstellenden. Steeds meer Chinezen komen het vertrek binnen. Als er vrijwel geen mens meer bij kan lijkt mij de tijd gekomen om mijn speciale spaghettishow op te gaan voeren, waar ik al eerder grote successen mee heb geboekt. Het gesukkel met de twee stokjes heeft nu lang genoeg geduurd. Ik steek ze parallel aan elkaar verticaal in de spaghetti en draai ze vervolgens driemaal om elkaar heen, waarna er een flinke klont aan blijft hangen, die ik vervolgens, zonder problemen in mijn mond steek.
Grote hilariteit alom. Succes verzekerd. Sommigen aan een ander tafeltje die toevallig hetzelfde maal gebruiken doen mij voor hoe het wel moet, anderen proberen mij te imiteren. De oude Chinees pakt terwijl ik onverstoorbaar doorga met mijn voorstelling het phrasebook en gaat er in bladeren. Dat gebeurt bijna steeds in dergelijke situaties. Het boekje schijnt een magische uitstraling voor Chinezen te hebben: een Engels boekje waar ook Chinees in staat. Geen Chinees spreekt een woord Engels, maar het lijkt wel of elke Chinees Engels wil leren.
Een andere man aan mijn tafel pakt een papiertje, schrijft er iets op en toont het me. Chinese karakters natuurlijk, wat anders? Ik schrijf er in het Engels onder dat ik het niet kan lezen. De mensen vinden het zo te zien prachtig hoe ik achteloos in een paar halen Engelse woorden op het papier slinger, zomaar, moeiteloos. Er gaat nog meer geroezemoes door het lokaal. Ze zullen mij ongetwijfeld heel erg knap vinden, want er zijn er niet veel die dát kunnen. Het geeft mij een triomfantelijk gevoel, mij éénoog in het land der blinden te voelen, maar tegelijkertijd realiseer ik mij dat ik, wat betreft het Chinees, de stekeblinde ben in het land der tweeogigen.

himalaya.jpg
Op weg naar de Kunjirap pas over de Karakoram Highway.

De man tegenover me heeft ondertussen, al bladerend in mijn boekje, iets bruikbaars gevonden om deze belangwekkende conversatie voort te zetten en toont mij het zinnetje: “Hoe oud bent u?”
Ik pak het boekje en zoek bij het hoofdstukje Numbers 40 op en daarna 8. De man vertelt het de omstanders, waarna er weer een geroezemoes door de zaal gaat. Zouden de mensen mij ouder geschat hebben of jonger?
Ik wijs hetzelfde zinnetje aan en wijs vervolgens naar de oude man tegenover me. Hij wijst 50 en 9 aan. Ik had hem eerder op 90 en 5 geschat. Om mijn maaltijd te vervolgen leg ik het boekje naast me, dat echter meteen door een van de omstanders wordt opgepakt die er druk in gaat bladeren. Daarna gaat het van hand tot hand, waardoor het steeds beduimelder raakt. Ik vrees dat het sneller zal slijten dan mijn fietsbanden en hoop dat ik er de Pakistaanse grens mee haal voordat het uit elkaar valt. Als ik mijn laatste hap heb genomen komt een van de aanwezigen naar voren en laat me de bladzijde zien waarop een rij landen is afgedrukt, met de duidelijke bedoeling er achter te komen waar ik vandaan kom. Ik wijs Holland aan (hélán), waarna dit nieuwtje zich snel tot in alle uithoeken van het vertrek verspreidt. “Guhlan, Guhlan”, golft het door de gelederen.
Nu heb ík een belangrijke vraag: “Hoe heet dit menu?” Als ik daar achter kan komen, bespaart me dat een hoop heisa in volgende restaurants. Het zinnetje staat, zoals ik verwachtte, niet in het boekje. Wel vind ik: “Heeft u een Engels menu?” Ha, ha! Hier een Engels menu? Een grapje zeker. Of deze: “Kan ik het menu alstublieft zien?” Dat zal best kunnen, het hangt zelfs aan de muur, maar eer ik het zal kunnen lezen zijn we een tijd verder. Dan maar op een andere manier. Ik wijs op mijn bord en wijs vervolgens in mijn boekje het zinnetje: “Wat is dit?” aan.
“Pan,” zegt de man. Dat klinkt makkelijk.
“Pan,” herhaal ik.
“Pan,” verbetert hij. Blijkbaar was mijn uitspraak fout, hoewel ik het woordje als een papegaai heb nagezegd. Na nog een paar keer heb ik de uitspraak echter beet. Gewoon: ‘pan’. Nu moet ik er nog achter proberen te komen hoeveel ik de restauranthouder voor dit maal pan schuldig ben. Na slechts een half dozijn misverstanden heb ik het probleem al opgelost: 2,5 yuan ofwel 50 cent. Ik betaal het bedrag en werk me vervolgens door de mensenmassa heen naar buiten. Daar stap ik op mijn fiets, groet de mensen die nu allen eveneens naar buiten komen vriendelijk met “Niehou”, wat fout is, want dat gebruik je als je aankomt, en rijd, nagestaard door vele nieuwsgierige ogen, nieuwe communicatieproblemen tegemoet.