Kerel, ga toch fietsen!

Jan en Marie gaan trouwen en dat belooft een geweldig feest te worden. Terwijl de voorbereidingen in volle gang zijn komt daar opeens Achmed op zijn zwaar bepakte fiets aangereden, een vreemdeling uit een ver land. Trui wit van het zout en bruin van het stof, korte broek die al een heel tijdje geen sopje meer heeft gezien en twee sokken die weliswaar min of meer bij elkaar horen, maar waarvan de linker toevallig niet binnenstebuiten zit, terwijl de rechter een gat ter grootte van een pingpongbal bij de enkel vertoont. 
Oom Kees ziet de vagebond langsrijden, houdt hem aan, trakteert hem op een kop thee en vraagt:”Heb je zin om vandaag bij ons te blijven? Dan kun je een echte Hollandse bruiloft meemaken!” Zoiets zie ik nog niet zo snel gebeuren in Nederland en als oom Kees zich ooit mocht verstouten een dergelijke uitnodiging te lanceren zonder eerst overleg te plegen met de rest van de familie, loopt hij een dikke kans van Jan of Marie te horen te krijgen: “Kerel, ga toch fietsen!” en dan kan hij maar beter met Achmed meegaan. 
In Marokko is een dergelijke situatie heel gewoon en het is me al meerdere keren overkomen dat ik door een familielid in de X-ste graad van de bruid of bruidegom ben uitgenodigd de trouwpartij bij te wonen. Aangezien ik met mijn, niet geheel voor dit doel geschikte, kleding nogal uit de toon val tussen een gezelschap op z’n paasbest en ik bovendien niet echt een groot feestvarken ben, houd ik de boot bij zo’n invitatie meestal beleefd af.

Na een toer door de Hoge Atlas, toen ik op een avond bij een groot alleenstaand landhuis aanging om te vragen of ik mijn tent ergens op het bijbehorende landgoed mocht opzetten, gebeurde het weer eens. 
“Blijf een dag extra”, zei de man die later de oom van de bruid bleek te zijn, “dan kun je morgen een traditionele Marokkaanse bruiloft meemaken.” 
“Heel gastvrij van u, maar ik wil ook nog een toer door de Anti-Atlas maken.” 
“Die loopt niet weg.” 
“Ja, maar ik moet ook nog door naar Mauritanië en dat is een reuze eind.” 
“Mauritanië loopt ook niet weg en wat is één dagje op zo’n reis?” 
Ik sliep er een nachtje over en kwam tot de conclusie: “Als ik dit soort dingen altijd maar weiger, maak ik nooit iets speciaals mee.” En dus bleef ik die dag. 
“De folkloristische dansen beginnen vanmiddag om drie uur”, zei Khaled, de broer van de bruid. In Marokko moet je daar dan natuurlijk wel het Marokkaanse kwartiertje bijtellen en inderdaad, om een uur of zes ’s avonds, toen er al ruim 200 gasten waren, begon er beweging te komen in een groep van ongeveer twintig mannen, elk voorzien van een bendir, een soort platte trom met een diameter van zo’n 40 cm. Onder het zingen en het slaan op de bendir hupten ze met kleine sprongetjes rond. Veel variatie kon ik er niet in ontdekken, maar dat lag stellig aan mijn ongeoefend oor voor dit soort muziek. Wat me opviel was dat de twee hoofdpersonen van het feest ontbraken, maar tegen de schemering kwam een geheel in het wit geklede vrouw naar buiten. 
“Dat is mijn zuster, de bruid”, zei Khaled. 
“En waar is de bruidegom?” vroeg ik 
“Die is in zijn dorp, hier 10 km vandaan.” 
“Trouwt je zus dan alleen of trouwt haar aanstaande man ook?” 
Khaled legde me uit dat de bruidegom het feest bij zijn eigen familie vierde. 
“Morgen gaan we daar met z’n allen naar toe en dan vieren we het feest gezamenlijk verder,” voegde hij er aan toe. De bruid werd bij een andere broer achterop een paard gehesen, waarna er een grote optocht begon: voorop de groep van twintig mannelijke dansers met hun bendirs, daarachter alle mannen van het ondertussen ruim 300 gasten tellende gezelschap, gevolgd door het paard met de bruid en haar broer en tot besluit alle fors gesluierde in mooie kledij gehulde vrouwen. In een grote cirkel trok de stoet, onder het gezang en gedans van de groep van twintig rond het landhuis. Dat nam ruim een uur in beslag. Terug bij het huis verdwenen alle vrouwen in de vertrekken op de benedenverdieping en begaven alle mannen zich naar de ruime kamer op de bovenverdieping om daar op uitgerolde vloerkleden plaats te nemen. 
Als het echter om 150 man gaat, dien je het begrip “ruim” ruim op te vatten. Steeds kwamen er meer mannen binnen en elke keer werd ik verder geplet tussen mijn linker en rechter buur. De “ruime” kamer begon op een bijenkorf te lijken, waarin de bijen als sardines op elkaar geperst werden. Gelukkig kwam de oom van de bruid mij te hulp, plukte me van tussen de massa en voerde me naar het platte dak waar ik comfortabel op een bankje bij een groepje van zes mannen kon zitten. Een van hen sprak goed Frans. Hij bleek computerdeskundige te zijn en vertelde me tijdens het drinken van enkele glaasjes sterke mentholthee veel voor mij nog onbekende dingen over mijn nieuwe digitale camera. Ongelofelijk wat er allemaal mogelijk is met zo’n klein doosje elektronica, maar helaas, wat we ook probeerden, telefoneren en berichtjes zenden ging er niet mee. 
En toen kwam de maaltijd: een overvloedige tajine, één van de culinaire specialiteiten van Marokko. En dat was bovendien al de tweede vandaag, want ’s middags was er ook al een tajine geserveerd. Van half werk hielden deze mensen blijkbaar niet. Na de maaltijd werd er natuurlijk weer uitgebreid en ritueel thee gezet en gedronken want zonder thee is elke sociale bezigheid in Marokko a-priori mislukt. Wat later kwamen de 20 dansers weer naar buiten en hervatten hun zang en dans, dat ging de hele nacht verder door, want ook deze mensen zouden zich schamen half werk te leveren. Rond middernacht toen de vermoeidheid van de voorafgaande dagen hardhandig toesloeg en mij belette nog verder te genieten van het gezang, trok ik mij beleefd terug in het kamertje dat de familie voor mij gereserveerd had. 
Juist voor de slaap mij in zijn greep kreeg, trachtte ik mij voor te stellen hoeveel aardappelen, olijven, peentjes, uien, tomaten, olijfolie, broden en al die andere ingrediënten je nodig hebt voor twee overvloedige tajines voor driehonderd mensen en hoeveel geiten je daarvoor moet opofferen. Die hoofdrekensom alleen zou mij, zo ik de hoofdpersoon van een dergelijk op handen zijnd feest zou zijn, zó moe maken en me zozeer in paniek brengen, dat ik er voor zou kiezen mijn fiets te pakken en verder als vrijgezel de wereld rond te gaan toeren. En dat is eigenlijk precies waar ik nu al ruim een kwart eeuw mee bezig ben.