Op bezoek bij de president van Georgië

Maandag 1 Oktober hield ik tegen de avond halt voor een van de chicste hotels van Tbilisi. Normaal waag ik me niet eens in de búúrt van zo’n luxe tent, maar die dag lag de zaak anders. Ik was hier uitgenodigd voor een diner met Sandra Roelofs, de Nederlandse echtgenote van de president van Georgië. Met de fiets aan de hand liep ik zelfverzekerd op de twee geüniformeerde portiers af, niet anders verwachtend dan dat ze snel en beleefd voor me aan de kant zouden springen om mij door te laten. 


In plaats daarvan blokkeerden ze me echter de weg en beduidden me dat mijn fiets niet naar binnen mocht. Hoe ik ook betoogde dat deze hele avond juist om mijn fiets draaide omdat die mij 10.000km lang over bergen en door vlakten hierheen gebracht had, speciaal om Sandra te ontmoeten, de twee portiers bleven doof voor mijn argumenten. Zelfs toen de gerant erbij gehaald werd lukte het niet de mooiste fiets van het Noordelijk halfrond over de drempel te krijgen. Het bleef bij wat rondjes rijden over het pleintje tegenover het hotel voor de in forse getale toestromende persfotografen en cameralieden, waarna de fiets in een zijgebouwtje werd ondergebracht.
Sandra was ondertussen ook gearriveerd en gaf op de bovenverdieping een persconferentie voor een dozijn naar haar uitgestoken microfoons. Dat ging in het Georgisch, zodat ik niet verstond waar het over ging. Ik vermoedde dat het iets met mijn reis en het (fiets)toerisme in Georgië te maken had. Toen zij klaar was werden alle microfoons op mij gericht en kon ik vertellen over mijn reis en waarom ik dacht dat Georgië zo’n mooi land was en zo geschikt voor toerisme. Dat ging in het Engels zodat nu de pers niet verstond waar het over ging. Gelukkig was daar de secretaresse van Sandra die alles wat ik zei keurig in het Georgisch vertaalde.
Na afloop van de persconferentie volgde het diner, waar behalve Sandra en ik ook de Nederlandse ambassadeur aan deelnam, alsmede twee beambten van het ministerie van toerisme, de secretaresse en de twaalfjarige zoon van Sandra. Ook was er een Nederlands echtpaar van de partij dat op fietsvakantie was en gedurende een maand door Georgië en Armenië toerde: John Telleman en Gudy Rooijakkers, kortweg Zjon en Guud. Deze laatsten zijn actieve leden van Nederlands belangrijkste vereniging: “De Wereldfietser”. Ze hadden met enige moeite hun vakantie zo georganiseerd, dat ze bij deze ontvangst aanwezig konden zijn om daar in woord en beeld verslag van te doen. 
En tenslotte was daar als volmaker van dit illustere tiental het beste renpaard van stal: Eduard Roelofs, de vader van Sandra die mij op mijn laatste etappes naar Tbilisi had vergezeld en die, naar zijn zeggen, “bijna gek” van me was geworden omdat ik niet hard genoeg doortrapte en te vaak stopte om een kilogram taaie Soviet-koek te kopen. Zo is hij het in Zeeuws Vlaanderen waar hij met zijn wielerclub met 35km/h over het effen asfalt suist, niet gewend. Nochtans hadden we het goed met elkaar uitgehouden en was er zelfs sprake van uitwisseling van fietscultuur: Hij begon steeds meer plezier in de keienpaden en de taaie koek te krijgen en ik kwam wat los van mijn eigen tempo waarin ik de laatste 25 jaar, door te veel alleen fietsen, was vastgeroest.
Bij het dineetje ging het er natuurlijk van dik hout zaagt men planken aan toe, wat je in Georgië kunt verwachten: gatchapuri (warm kaasbrood) ghinkali (een soort reuzen ravioli), salades, pkhali (spinaziepasta met walnoten en knoflook), vlees, kaas, patatten en nog zoveel meer dat ik het me allemaal niet herinner. Wat ik me wèl herinner is dat er veel bij zat waarvan ik geen idee had uit welke componenten het was samengesteld en dat alles zó overvloedig was dat er na afloop, toen iedereen zich tonrond had gegeten ongeveer 80% over bleef. Dat hoort zo in Georgië, want o wee als een van de schotels leeg raakt! Dat zou kunnen betekenen dat iemand te weinig van dat gerecht had gekregen en zoiets moet tot elke prijs worden voorkomen. Met mijn Nederlandse “bord-leeg-eten-en-niets-laten-staan-mentaliteit” viel het mij die avond zwaar. Eduard deed mij na afloop het idee aan de hand een van de bedienden een doggy-bag te vragen, maar dat zou er dan een van de afmetingen van een grote vuilniszak moeten zijn. En waar laat je dat alles op je fiets? 
Met een ijsje, zo groot dat de tafelgenoot tegenover je daar geheel achter schuil ging, werd dit bijzondere etentje besloten.

Was het al moeilijk geweest om Sandra te ontmoeten in verband met haar vele bezigheden op het humanitaire vlak, een bezoekje aan haar man, bleek een waar “pièce de résistance” te zijn. Steeds als er een afspraak met zijn staf gemaakt was, kwam er wat tussen en moest het uitgesteld worden. Het heeft me altijd leuk geleken om president te zijn in een grote glimmende auto met vlaggen erop en geëscorteerd door en dozijn andere grote glimmende auto’s rondgereden te worden. Helaas blijkt het vak toch ook een hoop verplichtingen en werk met zich mee te brengen en dat verandert de zaak natuurlijk. 
Na vier dagen wachten in Tbilisi, terwijl de Heer Saakashvili heen en weer vloog tussen Tbilisi, New York, Athene en Parijs, begon ik te betwijfelen of ik de geschikte man voor zo’n job zou zijn. En wat ik ook begon te betwijfelen was of het ooit tot een ontmoeting met de president zou komen. Daarom ging ik mijn tassen maar pakken voor de laatste fase van mijn reis: een rondje Armenië. 
Opeens kwam Zjon, die in hetzelfde 7e-rangs pensionnetje logeerde als ik, binnenrennen met de mededeling: “Eduard belde me zojuist op mijn mobiele telefoon. We worden over een half uur bij de president verwacht”. Dat was om vijf uur in de middag en inderdaad om elf uur ’s avonds was het zover. Na ons met succes door een serie security checks gewerkt te hebben, konden Eduard, Zjon en ik de werkkamer van de president binnen. Ik vond de afmetingen van de kamer wat tegenvallen, want je kon er amper een partij tennis spelen, maar het bleek slechts de wachtkamer te zijn. De werkkamer zelf waar we na een half uur wachten werden toegelaten was gelukkig wat ruimer zodat we onze benen konden uitstrekken.
Mikheil Saakashvili, nog geen 40 jaar oud (!) bleek een gezellige prater te zijn en informeerde nog voor we goed en wel in de zachte kussens van een comfortabele bank waren weggezakt, naar de hondenbeet die ik enkele dagen daarvoor had opgelopen. (Voor meer info over die beet en vele andere voorvallen tijdens mijn reis, zie mijn boek waarvan ik nog geen letter op papier heb staan, maar waarvan al veel zinnen in mijn hoofd zitten. Nog even geduld dus.) Ik antwoordde dat dat wel los liep, maar dat er nog veel meer los liep: ongeveer tien miljoen honden die niet allemaal tot het gezellige schoothondjes-type behoren, en waarbij je het wel uit je hoofd laat om ze over de bol te aaien.

“Zo erg als de honden zijn, zo vriendelijk en gastvrij zijn de mensen” voegde ik er snel aan toe om de balans, die de verkeerde kant uit dreigde te slaan, weer in evenwicht te krijgen.
“Bovendien is Georgië een prachtig land met indrukwekkende bergen en even indrukwekkende kloosters. Een land met een geweldig toeristisch potentieel. Voor fietsers is het op de kleinere wegen met gravel en vol gaten een waar eldorado.”
“Die wegen zullen aan het einde van mijn ambtstermijn allemaal geasfalteerd zijn”
Ik betoogde dat een groot deel van de lol voor fietsers bestaat uit het links en rechts om potholes heen rijden. Hoewel ik Mikheil, die zelf een enthousiast fietser is en elke ochtend, als zijn werk het toelaat, zo’n half uur fietst,  daarvan kon overtuigen, is het de vraag of er na die asfalteerkruistocht nog wel genoeg gaten in de secundaire wegen over zullen zijn om de fervente pothole-fietser tevreden te stellen.
“Kijk” zei hij opstaand, “dit heb ik van een oliesjeik uit het Midden Oosten gekregen”, en hij tilde een puur gouden moskee van 25 bij 25 cm op waar een klokje in zat. ”Leuk, maar wat heb je er eigenlijk aan? Een fiets, dáár kun je wat mee!”  
Dat hete ijzer liet ik natuurlijk niet afkoelen en smeedde het meteen: “Dan breng ik volgend jaar voor u en Sandra een prachtige Gazelle, type Kathmandu, mee, waarop u, als uw ambtstermijn er op zit, naar Nederland kunt fietsen”.
De tijd tikte tijdens dat geanimeerde gesprek genadeloos door, waardoor de geplande vijf minuten, voor slechts een handdruk en een foto, uitliepen tot twintig minuten, gedurende welke Zjon een paar Gigabytes aan digitale foto’s op ons verschoot. Daarna moest de Heer Saakashvili snel naar het vliegveld, want er stond die nacht nog iemand op zijn programma. “De Hoop Scheffer zal al wel geland zijn en vraagt zich nu natuurlijk af waarom ik op me laat wachten”
We namen afscheid en toen Eduard, Zjon en ik buiten kwamen zagen we een sleep auto’s met zwaailichten in snelle vaart de kanselarij verlaten, richting vliegveld.
“Op naar Armenië voor nieuwe belevenissen” zei Zjon, die net als ik blij was dat we de volgende dag deze drukke stad konden verlaten en weer in actie konden komen.