De gouden capuchon

theehuis.jpg
Theehuis in Kashgar.

Bijsluiter in het Chinees
Zaterdag 4 september verlaat ik Kashgar voor mijn tocht naar Kathmandu. Zelden, of misschien wel nooit, heb ik zo opgezien tegen een traject als tegen de 2300 km die voor me liggen en wel door de kou die me te wachten staat. Daar komt bij dat ik me niet in optimale conditie voel, aangezien ik zo nu en dan weer last van mijn borstkas heb. Is het een long, een rib of toch mijn hart, zoals de dokter in Bishkek beweerde? Fysiek heb ik er niet veel last van, maar het hindert me wel, want voor een tocht als deze moet je je 100% fit voelen of liever nog wat meer. Ik heb gisteren nog eens overwogen me in een ziekenhuis te laten onderzoeken, maar heb dat idee snel weer verworpen, want stel dat ze wat zouden vinden? Dan kan ik mijn tocht door Tibet wel vergeten en dat zou jammer zijn, want niet alleen zie ik er erg tegenop, maar zie er ook erg naar uit. Het is per slot van rekening niet zomaar een tochtje dat je eventueel later nog wel eens en passant meepikt. Het is een reis die ik al jaren wil maken en nu ik eenmaal hier ben, klaar om er aan te beginnen, wil ik me door niets meer laten tegenhouden.
Het is al halftien, ofwel halftwaalf Peking-tijd, als ik de poort van het hotel uitrijd. Ik ben nogal bezig geweest mijn ingeslagen voedselvoorraad, bestaande uit noten, gedroogde vruchten, dadels, pinda’s, brood, fruit, koekjes, spaghetti, instant noodles, kookolie en suiker, op de fiets te laden. Dat was passen en meten, zeker met die extra deken en eigenlijk was ik blij dat die acht kaasjes er niet meer bij hoefden, hoewel ik ze later zonder twijfel zal missen. Maar zo is het nu eenmaal met fietsreizen: overdag op de fiets heb je te veel en ’s avonds bij de tent te weinig. Dat is jammer maar tevens toch ook een van de charmes van dit vak: het afwegen van wat wél en niet mee moet.
Terwijl ik over de uitvalsweg van Kashgar rijd, schiet me iets te binnen wat ik vergeten ben. Ik had nog medicijnen willen kopen; wat antibiotica voor het geval een verkoudheid zich, zoals eerder op deze reis gebeurde, gaat ontwikkelen in de richting van een bronchitis en verder een setje pilletjes dat alles dood maakt, behalve mijzelf, om onsympathieke bacteriën in mijn darmen aan te pakken. In Tibet zal ik ver weg zitten van alles wat met pillen te maken heeft, dus moet ik die medicijnen hier kopen. Nu ik bijna de stad uit ben, heb ik echter weinig zin meer om terug te rijden naar het centrum en mij opnieuw in de drukte te storten, op zoek naar een apotheek. En dus gok ik er maar op dat ik in Yecheng, een stadje waar ik nog door zal komen voordat ik de bewoonde wereld verlaat, een pillenwinkel vind. Dat moet wel lukken, lijkt me, want in China hebben ze een flinke farmaceutische industrie.

bakker.jpg
Bakker van ongerezen brood in Kashgar.

Tientallen kilometers rijd ik door de enorme oase van Kashgar die met zijn populierachtige bomen, lemen huisjes en fruitgaarden erg schilderachtig is. Ook de vele ezelskarretjes op de asfaltweg zijn schilderachtig en dragen bij tot de landelijke sfeer, maar de talrijke luid, schel en bijna continu claxonerende vrachtwagens en bussen die met krankzinnige snelheden tussen die karretjes door loeien en daarbij vervaarlijk van links naar rechts over het asfalt zwalken, breken die sfeer weer af. Gelukkig weten de boeren hun ezelskarretjes steeds weer juist op tijd de berm in te manoeuvreren om niet over het wegdek uitgewalst te worden. Blijkbaar accepteren ze dit spel van geweld en intimidatie als een gegeven waar niet aan te tornen valt, want ik zie er niet één zijn vuist ballen naar een vrachtwagen die hem op een haar na verplettert. Goedmoedig zitten ze op de bok van hun karretje en verbazen zich er zo te zien niet over dat het steeds maar weer goed afloopt. Wat kan er gebeuren zolang Allah over je waakt? Ikzelf heb er meer moeite mee om stoïcijns te blijven, maar het is zinloos je in China op te winden over wegpiraterij. Een meditatiecursus om mijn afschuw daarvoor om te zetten in bewondering zou zinvoller zijn.
In Yecheng, waar ik na twee dagen van verkeersgeweld ongeschonden aankom, vind ik na wat zoeken een apotheek. Ik vraag de vrouw achter de toonbank om doxicicline, maar mijn kennis van het Chinees schiet hier weer eens danig te kort. Stellig zal ze denken dat ik Latijn spreek en dat is het ook wel, maar dan potjeslatijn of eerder farmalatijn. Ik schrijf het voor de duidelijkheid op een papiertje, maar daarmee wordt het helaas nog geen Chinees. Ze staart naar mijn nette blokletters alsof het klassiek Arabisch is. Duidelijk en articulerend als op een talenpracticum herhaal ik; ‘d-o-x-i-c-i-c-l-i-n-e.’ Vergeefs natuurlijk. Met de bacteriedoder Flagolan oogst ik al even weinig succes, maar nadat ik beide nog viermaal heb uitgesproken, steeds met een ander accent, haalt ze uit een laatje een doosje pillen. De naam van het medicijn staat er in het Chinees op en ook de bijsluiter is geheel in het Chinees, maar had ik in China iets anders mogen verwachten? Ik voorzie dat, als ik door blijf gaan met dit Chinofarmaceutische mens-erger-je-niet, ik straks ook nog kalmeringstabletten nodig zal hebben en ook daarvan weet ik de Chinese naam niet. Daarom pers ik een vriendelijke glimlach uit mijn gezicht, mompel: ‘sjé, sjé,’ wat ‘dank u wel’ betekent en zie verder af van mijn zinloze pillenjacht. Een paar kilometer verder sla ik, zonder antibiotica en bacteriedoder, af op de weg met het nummer 219, die mij naar Kathmandu zal leiden. Ik hoop er op, dat mijn lichaam het in Tibet zal redden, net zoals in de ruim honderd andere landen die ik bereisd heb. En waarom zou het dat ook niet? Ik kom binnenkort zo hoog te zitten dat zich daar door de kou geen bacterie meer happy zal voelen. Alleen… zal ik me er happy voelen?

pasweg.jpg
Afdaling naar Mazar

Rustdag in Mazar
‘Morgen een rustdag in Mazar,’ beloof ik mezelf tijdens het ronden van een fraaie haarspeldbocht. Het zal wel geen grote stad zijn en ik verwacht er dan ook geen chique restaurants of een Club Mediterrannée, noch boeiende musea, gothische kathedralen of een operagebouw zoals de Scala van Milaan waar ’s avonds Aïda voor me wordt opgevoerd, maar een redelijk hotelletje zal er vast wel te vinden zijn en omdat de laatste dagen nogal vermoeiend zijn geweest, vooral vandaag, ga ik eens niet het goedkoopste uitzoeken. Integendeel, misschien ga ik me zelfs wel trakteren op het meest luxe. Ja, ik ga het er eens goed van nemen, waarom ook niet? Een reiziger hoeft toch niet altijd als een asceet te leven?
Juist voor zonsondergang rijd ik Mazar binnen, dat door het zachte, gele licht van de zon in een prachtige, gouden gloed wordt gezet. Die gloed is overigens het enige goud dat er blinkt. Al het andere is golfplaat voor zover het niet verroest is. Inderdaad geen boeiende musea hier, tenzij je heel Mazar als één openluchtmuseum ziet, iets wat mogelijk is, maar dan moet je er voor in de juiste stemming zijn: een rijtje van een stuk of tien van hardboard, zachtboard, karton, planken en golfplaat in elkaar getimmerde eethuisjes. Het kan zelfs nog boeiend zijn ook, maar of deze metropool me een hele dag lang zal kunnen blijven boeien is zeer de vraag.
‘Is hier een hotel?’ Ik laat het zinnetje op mijn survivalbriefje lezen door een vrouw die voor een eethuisje van triplex staat.
‘Wel wis en waarachtig is hier een hotel! Dit is een hotel!’ is haar overduidelijke antwoord in gebarentaal.
Bofferd die ik ben, dat ik meteen goed zit. Ze gaat me voor door het van ruwe planken getimmerde, scheefhangende deurtje, waarna we in de eetzaal komen, een hardboard hok van 3 x 3 meter met een plafond van golfplaat en karton.

mazar.jpg
Hemelse hotelletjes in Mazar

Twee gammele tafeltjes, wat stoeltjes van dezelfde kwaliteit en een romantisch pitje van 25 Watt vormen het interieur. De keuken ernaast kan nauwelijks groter zijn dan anderhalve vierkante meter. Achter in de eetzaal hangt een gordijn aan een ijzerdraadje. De vrouw schuift het aan de kant waardoor een bed zichtbaar wordt waarop een hoop rotzooi ligt. Voila! De luxe suite van ‘De Glimlachende Mandarijn.’ De rotzooi kan snel van het bed gegooid worden zoals ze me beduidt. Ikzelf heb wat meer moeite met glimlachen dan de mandarijn bij de aanblik van de suite waar ik eventueel een dag ga uitrusten en daarom ga ik mijn geluk maar bij de buren beproeven. Dat eethuisje is namelijk óók een hotel. Het lijkt erop dat het door dezelfde architect is ontworpen als het eerste, want veel verschilt ‘Het Paradijs der Geuren’ niet van ‘De Glimlachende Mandarijn.’ Aangezien ik mezelf beloofd heb het meest luxe hotel van Mazar uit te kiezen voor mijn welverdiende rustdag, ga ik nog maar even door met zoeken. De mensen zullen mij wel kritisch vinden. Veel succes heb ik helaas niet en na het vijfde, ‘De Vallei der Wonderen’, geef ik het op. Een van de wonderen van deze vallei van karton, plasticfolie en zeepkistjeshout is, dat er een deurtje voor de luxe suite zit in plaats van een gordijntje, maar omdat het zo uit zijn voegen hangt dat het niet meer dicht kan, heb je er nog minder privacy dan bij ‘De Purperpaarse Lotus’ er naast. Ik kies voor ‘De Hemelse Tuinen van Peking’ die ze wat mij betreft ook wel ‘De Burcht der Zuchten’ zouden mogen noemen en ik ben ervan overtuigd dat ik, ongeacht hoe smakelijk het souper zal zijn dat ze me straks gaan serveren, morgenochtend bij het krieken van de dag niet zal weten hoe snel ik mijn spullen op mijn fiets moet laden om Mazar achter me te laten.

Tibetaanse gebarentaal
Een wandelaar! Een wandelaar in deze eindeloze verlatenheid waar het mij regelmatig twee tot vier dagen kost om in een volgend dorpje of gehucht te komen! Ik kijk nog eens goed maar mijn ogen bedriegen me niet. Daar in de verte komt echt een wandelaar aan. Zou dat een fondsenwerver zijn voor het een of andere goede doel, zo’n excentriekeling die je op de meest krankzinnige plekken op aarde kunt treffen? Midden in de Nevadawoestijn ben ik eens een lid van een of andere Rotary-club tegengekomen die van de oost- naar de westkust van de Verenigde Staten liep. Voor elke mijl die hij liep kreeg hij voor zijn project een bepaald bedrag. Eigenlijk dom om zoiets in de Verenigde Staten te doen waar ze nog steeds met mijlen worstelen. Hijzelf wekte echter niet de indruk met mijlen te worstelen, want hij zag er nog zo fris als een geelborstje uit. Dat kwam omdat hij zijn tocht goed georganiseerd had. Zijn fellow-Rotarians hadden op de door hem berekende plaatsen een paar gallons water en een dik lunchpakket neergezet. Met zulk comfort glijden de mijlen natuurlijk als kilometers onder je voeten weg.

tibetaan.jpg
Een mysterieuze, eenzame wandelaar in Tibet

Als ik naderbij kom zie ik dat deze man beslist geen Rotarian is. Te oordelen naar de lompen waarin hij is gehuld en de schoenen die hij draagt, of beter gezegd: die hij om zijn voeten heeft gebonden, exemplaren waarmee je je tegenwoordig alleen nog maar op een modeshow durft te vertonen, is hij een verpauperde Tibetaan. Aan een horizontale stok over zijn nek en schouders hangt links en rechts, als aan een balans, een vuile gescheurde en gerafelde rijstzak en ook op zijn rug heeft hij zo’n zak. Daar zullen zijn schone ondergoed, een deken, zijn tandenborstel en zijn dagboeken in zitten. Voorts bengelen er, als een soort kerstboomballen, nog een paar plastic waterflessen aan de stok.
‘Goedenmiddag. Waar komt u vandaan?’ probeer ik in het Engels, maar ik had het vermoedelijk net zo goed in het Weststellingwerfs kunnen vragen, want een antwoord komt er niet. De man lijkt me bovendien doofstom, maar hij groet wel terug. Ik geef hem wat voedsel waaronder de geheimzinnige zak met gedroogd, of eigenlijk verdroogd, fruit die ik alweer een week geleden in Xaidulla gekocht heb. Hij is er verguld mee. Water heeft hij, te zien aan de traagheid waarmee de plastic flessen aan hun koordjes schommelen, genoeg en bovendien vloeit er hier vlakbij een klein stroompje, waar hij net zoveel water uit kan halen als hij wil. Met gebaren probeer ik er achter te komen waar hij vandaan komt en waar hij naar toe wil, maar van de gebaren die ik terugkrijg word ik niet wijzer. Waarschijnlijk heeft hij mijn vragen gewoon niet begrepen en antwoordt hij in gebaren op andere vragen. Op zo’n manier heb je al gauw een misverstand. Chinese gebarentaal is bovendien niet iets wat je zomaar even uit de mouw schudt en misschien bedient hij zich wel van Tibetaanse gebarentaal, wat het nog ingewikkelder maakt. Maar och… als je elkaar totaal niet begrijpt maakt het allemaal eigenlijk niet zoveel uit. Communicatieproblemen beginnen in wezen pas als je elkaar half begrijpt en daar is dus geen sprake van. Een groet met de opgestoken hand en een glimlach zijn echter universele communicatiemiddelen en daarmee wens ik hem een goed vervolg van zijn ongetwijfeld lange reis.
Bovenaan een kleine helling kijk ik nog eens om. De man zit met de zak droog fruit in zijn hand. Hij lijkt me onsterfelijk eenzaam. De vraag waar hij vandaan komt en waar hij naar toe wil intrigeert me nog steeds. En hoe zou hij aan zijn voedsel komen als er geen fietser langskomt die hem een zak uitgedroogd fruit toestopt? Hoe zou hij ’s nachts de extreme kou het hoofd bieden? Wat doet hij hier? Toerisme? Even aanwippen bij zijn broer in Kashgar?

tenthoogvlakte.jpg
Kampeerplekjes zoeken hoeft niet, ze lijken allemaal op elkaar.

Misschien is hij tóch Rotarian en heeft hij een weddenschap gesloten met de leden van zijn club dat hij zonder enige hulp van buitenaf en met slechts drie versleten rijstzakken, een paar plastic flessen en een dekentje van Lhasa naar Kashgar kan lopen en is hij nu druk bezig die weddenschap te winnen. Of misschien is hij wel fabelachtig rijk en maakt hij deze wandeling gewoon voor de lol; bijvoorbeeld omdat het pronken met zijn twintig-miljoen-dollar-motorjacht in de havens van het Caribisch gebied hem begon te vervelen. Het lijkt me wat onwaarschijnlijk, maar soms schat je mensen heel verkeerd in. Op mijn tochten door de Verenigde Staten schatte men mij ook wel eens verkeerd in en een enkele keer werd mij zelfs een briefje van vijf dollar toegestopt: ‘For you guy, for a cheeseburger and a coke’, net zoals ik die man daarginds een zak droog fruit heb toegestopt.
Nogmaals kijk ik om. Hij zit nog steeds te smullen. Zou hij een pelgrim zijn? Die horen nu eenmaal met primitieve middelen onderweg te zijn. Het zou me niet verbazen als hij vanaf Mount Kailash komt, de heilige berg van de boeddhisten en nu op weg is naar het volgende pelgrimsoord. Soms hebben pelgrims gezworen niet te praten tot ze een zich gesteld doel hebben bereikt en dat zou zijn zwijgen kunnen verklaren. Misschien spreekt hij wel vloeiend Nederlands en is hij een beroemd redenaar. Jammer eigenlijk dat je zoiets niet te weten komt. Maar tevens is dat ook het boeiende van zo’n ontmoeting, want dat laat de weg vrij voor interessante gissingen.